| |
| |
| |
XIV
Na het vertrek van de Heer Der Medicijnen kon Pomboe niet besluiten ook van zijn eigen mannen reeds afscheid te nemen en eenzaam terug te keren naar zijn bergdorp. Hij waagde het, op klaarlichte dag met hen naar Pakaloeng te rijden, hoewel de kans groot was dat de rosharige sergeant, op het gerucht van een geheimzinnige samenkomst in het diepe binnenland, ergens op de loer lag. De Marapoes toonden zich echter goedgezind - in velden noch wegen viel ook maar een soldaat te bekennen!
Het dorp ontving Pomboe met de oude geestdrift, zoals hij daar ineens weer aan het hoofd van een gewapend gevolg verscheen - als keerde hij terug van een nieuwe zegerijke krijgstocht! En nu hij zelf zoveel onverschillige durf aan den dag legde, maakte niemand zich die avond nog bezorgd over enig dreigend gevaar. Er werd een buffel geslacht en boven een groot vuur geroosterd, dat tot op verre afstand zichtbaar moest zijn. Begeleid door gongs en trommels, door wild geroep en tonggeklap, dansten op het dorpsplein de maagden, sierlijk spelend met de lange bonte schouderdoek en de tussen de vingers geklemde vederbosjes, die als bloemen, als bonte vogels op de zich naar achteren, naar voren doorbuigende handen zaten.
Tot al de arak op was en niemand meer goed op zijn benen kon staan.
Zonder onder de indruk van deze uitbundige ontvangst te komen, had Dahi Waha haar spelletje van koele
| |
| |
afwijzing herhaald. Maar Pomboe wist op welke wijze zij tot rede wilde worden gebracht. Als zij beet en krabde en hem uit het duister blikken vol gloeiende haat en gekrenkte trots toewierp, vuurde hem dit in de overmoedige stemming, waarin hij toch reeds verkeerde, alleen maar aan. En het eindigde er mee dat zij, met nog betraande ogen, naar hem luisterde terwijl hij, in de nu over het dorp gezonken stilte, van zijn gesprek met de Heer Der Medicijnen vertelde. Hoe deze hem uit de bergen had getracht te lokken door hem te verzekeren dat hij er met een boete van af zou komen, gelijk Oemboe Karai en Matang Andjir en de anderen. Kon hij dit echter werkelijk? Pomboe had er wel voor opgepast, zich een bindende belofte te laten afpersen. Hij stond sterk, want de sergeant zou hem tóch nooit vinden! En verraad behoefde hij ook niet te vrezen; dat had hij de Heer Der Medicijnen goed aan het verstand gebracht! Wie zou hèm durven verraden?
Bovendien - niemand kende immers zijn geheime schuilplaats! Niemand!
Deze laatste, met [vo]ldoening uitgesproken woorden brachten Dahi Waha weer in herinnering dat ook zij vergeefs getracht had te weten te komen waar hij zich verborgen hield. Nieuwe bitterheid daarover vervulde haar. Maar Pomboe merkte het niet eens. Hij vertelde haar wat de Heer Der Medicijnen had gezegd over de oude tijd, die nu voorbij was, en over een nieuwe tijd, die ging aanbreken. Hij, Pomboe, behoorde nog aan de oude tijd, waarin men ongehinderd door vreemdelingen wraak kon nemen voor een onbeschaamde paardenroof; zijn zoon behoorde aan de nieuwe tijd, waarin niet meer de adat
| |
| |
van Soemba, maar de wil der blanken gold! Nog meer belachelijke dingen had de Witte Heer gezegd: dat Pati naar Pajéti zou moeten gaan, om daar te leren lezen en schrijven! Nu, zij behoefde niet te schrikken: nimmer zou hij zoiets toestaan! Als hij niet kon lezen en schrijven, behoefde zijn zoon het ook niet te leren!
Dahi Waha keek verrast op. Welk een vreemd denkbeeld: dat Pati de kennis der blanken zou verwerven. Brak er voor Soemba werkelijk een nieuwe tijd aan, waarin al het oude had afgedaan? De oude wereld waartoe haar man nog behoorde? Ineens zag ze op zijn donker overschaduwd gelaat een uitdrukking die zij er nooit gezien had: een geheime angst verborgen achter een hoogmoedige lach, die haar niet misleiden kon. Een dof in hem opkomend besef dat het einde van zijn grootheid nabij, het door hem gewaagde spel verloren was.
Pati echter zou niet worden meegesleurd in de val van zijn vader, indien zij goed acht gaf...
Pomboe was te zeer door zijn eigen gedachten in beslag genomen om zelfs maar te vermoeden wat snel en nog onbestemd door het hoofd van de vrouw ging, die stil luisterend naast hem op de slaapmat lag waarop hij haar had neergeworpen.
Deze keer was Pati hem dadelijk na zijn aankomst gehoorzaam zijn opwachting komen maken. Pomboe had zijn zoon eens goed bekeken en in stilte vastgesteld dat hij gegroeid was in dit jaar van scheiding. Nog een jaar, en hij zou volwassen zijn. Wat zijn leeftijd betrof, tenminste - verder ook? Hoe tenger leek hij naast Hamboe, toen die zo oud was! Pati's gelaatsuitdrukking, zijn stem, zijn schuchtere wijze van spreken hadden nog steeds iets kin- | |
| |
derlijks behouden, dat Pomboe ontroerde, hem zwak voor de jongen maakte, die zijn bescherming behoefde.
Als de Heer Der Medicijnen Pati met eigen ogen gezien had... zou hij dan nòg van hem als zijn opvolger hebben gesproken, terwijl hij - Pomboe - er zelf nog was?
Een bewustzijn van eigen kracht welde driftig in Pomboe op. Het was dwaas, Pati te betrekken in de vreemde droom die hem op een nacht gekweld had: dat een ànder zijn plaats in de voorgalerij van het Grote Huis te Pakaloeng had ingenomen...
Indachtig de waarschuwing die de Marapoe Maméti hem de vorige keer had ingefluisterd, verliet Pomboe weer in alle vroegte, nog voor het licht was, het dorp. En juist toen de vrouwen water wilden gaan halen bij de bron, kwam de rosharige sergeant met zijn soldaten de poort binnenmarcheren. Zijn spionnen hadden hem over het nogal raadselachtig vertrek van tien ruiters uit Pakaloeng bericht, zei hij, en nu kwam hij eens kijken of die inmiddels waren teruggekeerd en of zij hem misschien iets nieuws over Pomboe's verblijfplaats konden vertellen.
Hij bleek zelfs te weten wie de tien ruiters waren, en het hun namen afroepen. Te trots om er nog om te willen liegen, bekenden de mannen toen maar dat ze Pomboe ontmoet hadden; ze weigerden echter te zeggen waar. Waarop de sergeant met behulp van een hoornblazer al zijn soldaten verzamelde en de tien niet tot spreken bereide Soembanezen liet vastbinden en met doerie-twijgen afranselen, terwijl hij dreigde, hen aan de duimen te zullen ophangen boven een smeulend vuurtje indien zij niet
| |
| |
wat mededeelzamer werden. Zo kreeg hij er de naam van het diep in het keteldal verborgen gehucht Hiboe Woendoe uit - wat gaf het, dachten zij, Pomboe was daar nu immers tòch niet meer. De sergeant verborg zijn teleurstelling niet toen hij dit begrepen had. Met een nieuwe kastijding en nog gruwelijker dreigementen trachtte hij te weten te komen waar het voortvluchtig hoofd zich nu dan wèl bevond. Dit konden de mannen hem niet zeggen, omdat zij het zelf niet wisten, maar de sergeant weigerde dit te geloven. Hij was opgewonden geraakt door het bloed, dat zijn slachtoffers over gelaat en schouders stroomde; zich vlak voor hen opstellend, schreeuwde hij: ‘Zwijnen! Honden! Bastaards van teven en zeugen!’ Daar had hij al geen tolk meer voor nodig; zijn verblijf van meer dan een jaar op dit eiland was niet zonder vrucht gebleven. In gebroken Soembanees tierde hij: ‘Jullie weten heel goed waar die stinkende rat zich verscholen houdt, die platluis, die ik tussen mijn vingers zal doodknijpen, zo! Waar is hij van Hiboe Woendoe heengegaan, nadat hij jullie daar besteld had? Jij daar! Jij weet het! Zeg het me, of dit gaat door je heen!’ Hij had zijn klewang getrokken, zette de man de punt van het wapen op de naakte, met bloed en zweet overdekte borst. ‘Oemboe Pomboe is met ons mee teruggereden,’ stamelde de man, bezinningloos van angst. ‘Maar hij is vanmorgen vroeg alweer weggegaan, en niemand weet waarheen. Niemand! Niemand!’ voegde hij er nog haastig aan toe.
Dit onvoorziene nieuws maakte de sergeant eerst stom van woede; daarna begon hij te lachen op een wijze dat allen er zich onbehagelijk bij voelden. Schamper berichtte hij zijn soldaten over deze tegenslag: voor de tweede
| |
| |
maal was het stuk wild hun nèt door de vingers geglipt. Terwijl de soldaten maar met hem meelachten, of door tonggeklap hun teleurstelling uitten, dwaalde de blik van de sergeant van de tien gebonden mannen weg, naar de zwijgende menigte op het dorpsplein. Misschien had Dahi Waha deze zoekende blik voorvoeld: op hetzelfde ogenblik dat de door de klewang bedreigde man zijn geheel onnodige bekentenis losliet, was zij stil verdwenen. Niemand had op haar gelet, ademloos geboeid als men was door het wrede schouwspel. Ongemerkt kon zij vluchten langs een sluippad in de kamponghaag en zich bij Pati en haar jonge lijfslavin Pai Tima voegen, die zij bevel had gegeven zich bij het eerste alarm in de cactus te verbergen. Gedrieën repten zij zich naar een halverwege een steile helling gelegen, door geboomte geheel aan het oog onttrokken grot, die in geval van nood ook nog een uitgang naar een andere zijde had.
In die grot wachtte zij tot, tegen donker, een slaaf uit het Grote Huis kwam zeggen dat de vreemde krijgers weer vertrokken waren. De sergeant had naar Dahi Waha gevraagd en was verschrikkelijk te keer gegaan toen zij onvindbaar bleek - aan de andere vrouwen uit Pomboe's huishouden had hij daarop zijn woede gekoeld. De Tamoe Ramboe (Bomba Djamboe, de moeder van Hamboe) was zo door hem geslagen dat zij nu op haar mat lag te kreunen van de pijn. ‘O, die jammert tòch de hele tijd: ze kan er maar geen vrede bij vinden dat mijn zoon nog leeft,’ zei Dahi Waha onbewogen, ‘ze zou pas gelukkig zijn als ook Pati dood was en ik er bij.’ Er zat iets vermakelijks in, vond Dahi Waha, dat het oude mens was bestraft voor de poets die zij de sergeant geleverd had.
| |
| |
‘Waar is hij nu heen, de rosharige sergeant?’ vroeg zij. ‘Zal hij niet weer ineens voor de poort staan?’
‘Hij is weggetrokken naar Hiboe Woendoe, waar Oemboe Pomboe de Heer Der Medicijnen heeft ontmoet. Een paar van ons zijn nog een eind achter de soldaten aangeslopen, om te zien of zij soms niet in het geheim weer omkeerden.’
‘Iemand had naar Hiboe Woendoe vooruit moeten gaan, om de mensen daar te waarschuwen,’ meende Pati.
De slaaf trok de schouders op. ‘Wat zou hun dat gebaat hebben? Verweren kunnen zij zich toch niet tegen de soldaten met het vèr-dragend geweer.’
Na een tijdje schoot hem nog iets te binnen: ‘O ja, de sergeant vroeg ook naar Pati.’
Snel keek Dahi Waha op. ‘Wat wilde hij van Pati?’
‘Wat hij van hem wilde, weet ik niet, Ramboe Dahi Waha. Toen gij niet gevonden werd, vroeg hij waar de zoon van Oemboe Pomboe was. Wij hebben maar gezegd dat zijn vader hem had meegenomen.’
Dahi Waha knikte nadenkend voor zich heen.
‘Dat was goed geantwoord.’
Sergeant Schol overviel het ongelukkige Hiboe Woendoe vlak voor zonsondergang, juist toen men de poort wilde sluiten, en hij zorgde ervoor dat het dorpshoofd alle lust verging om in de toekomst nog weer eens zijn huis voor een samenkomst tussen Oemboe Pomboe en de Heer Der Medicijnen beschikbaar te stellen.
Daarna zond hij de civiel-, tijdelijk ook militair gezaghebber te Waingapoe een brief op poten, waarin hij zich veroorloofde te vragen of men daarginds van de bewuste
| |
| |
samenkomst op de hoogte was geweest, en zo ja, waarom men hem, sergeant Schol, dan niet de gelegenheid had geboden de vogel te knippen. Zo'n kans keerde waarlijk niet elke dag terug! En in het moeilijk denkbare geval dat de zendeling Wierdsma geheel op eigen verantwoordelijkheid had gehandeld, zonder het militaire en civiele gezag er in te kennen, dan moest deze heer eens héél goed worden duidelijk gemaakt dat hij zijn neus niet in zaken had te steken die hem niet aangingen! De vrome man zou beter doen zich aan zijn psalmen-zingende gemeente te Pajéti te houden, dan in het diepe binnenland van Soemba met een opstandeling te gaan ‘onderhandelen’! Als hij, sergeant Schol, genoemde heer nog eens mocht tegenkomen in een buurt waar deze niets te zoeken had, kon hij beslist niet beloven dat zijn soldaten hem niet bij vergissing voor de gezochte Pomboe zouden aanzien. En een geweer ging soms gauw af, buiten in de rimboe!
Oltmans legde de arrogant gestelde brief voorlopig maar naast zich neer: hij zou hem wel eens beantwoorden, nadat deze wat erg heetgebakerde sergeant Schol eerst wat was afgekoeld. De kerel begon danig hoog van de toren te blazen; het werd tijd dat hij weer een officier boven zich kreeg. Militair Gezag in Koepang, op Timor, zond echter nog niet zo gauw een plaatsvervanger voor Berends, in de verwachting dat deze binnen niet al te lange tijd weer van zijn malaria hersteld zou zijn en naar zijn vroeger commando kon terugkeren - het scheen trouwens dat hij er speciaal om gevraagd had, de achtervolging van de opstandeling Pomboe te mogen voortzetten zodra zijn gezondheid het weer toeliet. Inmiddels, zo
| |
| |
scheen Militair Gezag te Koepang te denken, kon men de handhaving van de orde op het eiland wel aan een sergeant en een korporaal met zestig man overlaten. Van deze twee was Schol zonder twijfel de ijverigste... hij mocht de man alleen maar niet.
Natuurlijk zou ook hijzelf liever hebben gezien dat Wierdsma hem - vertrouwelijk voor zijn part - even iets gezegd had alvorens op het wat bedenkelijk verzoek van de rebel Pomboe in te gaan, om deze diep in het binnenland te bezoeken. Met zijn onbegrensd Christelijk vertrouwen in zijn medemensen, blank e[n] bruin, was zo'n zendeling werkelijk levensgevaarlijk voor zichzelf. Enfin, Wierdsma was heelhuids van zijn hachelijke onderneming teruggekeerd.
En het was op zichzelf geen slecht nieuws dat hij had meegebracht: deze man Pomboe begon dus toch eindelijk over onderwerping te denken - al had hij dan ook de brutaliteit, zijn condities te willen stellen!
Condities, waarop een civiel-, tijdelijk militair-gezaghebber uiteraard niet kon ingaan. Waar stond men als bestuursman, indien men zich door een gewapend opstandeling het voorschrijven op welke voorwaarden, en ten overstaan van wie, diens overgave zou plaats vinden?
Neen, Oltmans bedankte er voor, nu nog met zich te laten sollen, na het jaren lang lijdelijk te hebben moeten aanzien dat er - soms vlak onder zijn neus - geroofd en gemoord werd. Meer dan eens was hem de gal overgelopen en had hij zich afgevraagd waartoe hij hier eigenlijk zat, als de Regering tòch niet van plan was, zich eindelijk eens te laten eerbiedigen op dit barbaarse eiland, waar slavernij en mensenhandel ondanks een zogenaamd ‘ver- | |
| |
bod’ nog lustig bloeiden en waarin men slechts met levensgevaar kon doordringen, omdat het zelfs geen wegen kende, behalve nauwelijks aangegeven ruiterpaden, die door bandjirrende rivieren en langs duizelig makende ravijnen leidden.
Hoon en beledigingen had hij van dit volk moeten slikken, zonder er iets tegen te kunnen doen. Tot Militair Gezag in Koepang dan toch eindelijk besloten had hem wat soldaten te zenden, die eens opruiming hielden in deze stal, die Soemba heette, en er voor zorgden dat de naam ‘De Heer Van De Vlag’ niet langer tot een aanfluiting werd gemaakt. Nu zou hij zijn nieuw verworven gezag dan ook maar eens doen gelden. In de eerste plaats tegenover die kerel daar in de bergen, wiens bloedig handwerk hij in Kamanoe met weerzin had aanschouwd.
Overgave? Best, maar niet op afgedwongen condities en niet aan de zendeling Wierdsma. Dàn liever nog even wat geduld oefenen. Lang kon het immers ook niet meer duren, nu er eenmaal over onderwerping was gepraat.
Wierdsma werd op een dag verrast door de boodschap dat er een vrouw uit Pakaloeng was aangekomen, die hem te spreken vroeg.
‘Uit Pakaloeng?’ Dat was het dorp van de rebel Pomboe, ging hem door het hoofd. ‘Wat wil zij? Is zij ziek?’
‘Ik geloof niet dat haar iets scheelt, heer.’ Johannes, de Menadonese bediende die met de tijding was binnengekomen, legde een zekere nadruk in zijn stem: ‘Ik denk eerder dat zij u iets te zeggen heeft... zij gedraagt zich anders dan een gewone vrouw uit het volk.’
‘Goed, breng haar hier.’
| |
| |
Bij het betreden van het naar alle zijden open huis met het stenen dak verloor Dahi Waha even haar zekerheid. Maar zij herstelde zich snel. Zonder neer te hurken - zoals een vrouw uit het volk zou hebben gedaan - noemde zij haar naam en zei, dat zij een der beide vrouwen van Oemboe Pomboe was en de moeder van Pati, zijn zoon.
Het was over Pati, dat zij wilde spreken. Zij had over het voorstel van de Witte Heer aan Pomboe vernomen: dat Pati te Pajéti zou leren lezen en schrijven. Nu was zij hier, om te horen of de Witte Heer in ernst gesproken had.
Heeft Pomboe haar gestuurd? was Wierdsma's eerste gedachte. Dan zou bij dat vreemdsoortig onderhoud in het diepe binnenland toch iets gewonnen zijn! Maar toen hij de vrouw vroeg of haar man van haar bezoek hier afwist, ontkende zij dit met een onverschillig woord.
Zij sprak de waarheid, voelde hij.
‘Het is dus uw wens, dat uw jongen leert lezen en schrijven?’
‘Ik wil niet, dat hij nog langer in Pakaloeng blijft,’ zei ze slechts.
Wierdsma herinnerde zich nu weer dat Pomboe er iets over gezegd had dat hij zijn zoon bij zich wenste, daar boven in de bergen.
‘Ben je bang dat je man op een keer zal komen om Pati weg te halen?’ vroeg hij, een gemoedelijker toon aanslaande in de hoop het vertrouwen der vrouw te winnen.
Hoe weet de Witte Heer, dat Pomboe dit wilde? schrok Dahi Waha. Ziet hij al de verborgen dingen met het Oog Achter Het Donkere Glas? Maar dan zou hij eigenlijk ook moeten weten, dat het nu niet meer om haar man was dat zij Pati hierheen wilde brengen, maar om de
| |
| |
rosharige sergeant, die naar Pomboe's zoon had gevraagd.
Zou Pati hier veilig zijn?
‘Als hij bij u is, zult u dan toestaan dat iemand hem weghaalt?’ vroeg zij; in haar ongerustheid vond zij de moed, de Heer Der Medicijnen recht in het gelaat te kijken.
Wierdsma zou haar op dit punt graag van alle zorg ontslagen hebben, maar hoe kon hij dat? ‘Pomboe, als de vader, heeft op elk ogenblik het recht, zijn zoon te komen opeisen,’ zei hij.
‘Maar mijn man zal hier niet zelf durven komen,’ nam zij zonder meer aan.
‘Neen, dat lijkt mij ook niet waarschijnlijk...’
‘En als mijn man iemand om hem zendt, zal Pati weigeren mee te gaan - daar zorg ik voor.’
Weer voelde hij, bijna overrompelend, de wilskracht van deze uiterlijk weinig opvallende en eerder kleine dan grote vrouw. Zij overheerste blijkbaar haar zoon en scheen tegen haar man ook aardig opgewassen.
Terwijl Wierdsma voor zich heen knikte, als om te zeggen dat er dan dus eigenlijk niets te vrezen viel, trachtte zij hem nog een belofte af te persen:
‘En aan de sergeant zult u Pati toch ook niet meegeven?’
‘Aan de sergeant? Hoe kom je ineens op de sergeant?’ En toen zij zweeg... Heeft hij je zoon iets aangedaan? Of soms met iets gedreigd?’
‘Neen.’ Zij sloot zich weer af.
‘Als de sergeant je jongen niets gedaan heeft en ook met niets gedreigd, waarom wil je Pati dan voor hem in veiligheid brengen?’
| |
| |
‘Hoe kan ik weten, wat de sergeant eenmaal zàl doen?’
Hij besloot haar nog wat nader aan de tand te voelen.
‘Vertel mij eens, hoe treedt de sergeant eigenlijk op als hij in de kampong naar Pomboe vraagt, en niemand kan hem zeggen waar die te vinden is?’
Dahi Waha begreep de vraag niet. Wierdsma verduidelijkte:
‘Wordt hij dan boos? Slaat hij de mensen?’
Dat de sergeant boos werd, kon Dahi Waha werkelijk niets schelen, en zijn slagen vreesde zij niet. Met een onverschillig hoofdschudden maakte zij zich van het antwoord af. Wierdsma bleef haar nog even aankijken - hij wist niet precies wat hij aan haar had. Slechts ten dele gerustgesteld, ging hij op iets anders over:
‘Heb je de jongen meegebracht?’
Zij keerde zich om en wenkte Pati, die langzaam, onzeker, het erf opkwam. Een jonge vrouw volgde hem op enkele passen afstand, durfde echter niet verder toen zij bij de waringin gekomen was.
Ook Pati had nog een nieuwe aanmoediging nodig voor hij de stenen trap naar de galerij betrad, waar, groot en indrukwekkend, de Heer Der Medicijnen stond, met zijn maiskleurige baard en achter een donker glas het Oog Dat Nimmer Sliep.
‘Kom eens wat dichterbij, Pati. Zo heet je, hoor ik van je moeder. Zij wil dat je voor enige tijd hier bij mij blijft, om te leren lezen en schrijven. Wil je dat zelf ook graag?’
Hij knikte werktuigelijk, zijn moeder aankijkend.
‘Weet je 't zeker?’
‘Antwoord de Witte Heer,’ zei Dahi Waha.
‘Ik weet het zeker, heer.’
| |
| |
‘Mooi, we zullen zien of je goed kunt leren en je best wilt doen. Er zijn hier nog twee jongens van dorpshoofden; die heb ik al een jaar lang bij me. Zij heten Tana en Legi en zullen goede makkers voor je zijn. Je woont met hen in één kamer; dan ben je niet alleen.’
Hij riep er Marie bij, die, nadat haar de zaak was uitgelegd, zich over de schuwe jongen ontfermde en Dahi Waha trachtte gerust te stellen: hier zou hem niets overkomen. Dahi Waha schonk echter geen aandacht aan haar, of aan wat ze zei, vermeed opzettelijk deze plotseling voor den dag gekomen blanke vrouw aan te kijken, die eenvoudig maar deed alsof Pati háár zoon was. Marie voelde de nauwelijks verholen vijandschap der moeder wel; het was niet voor het eerst dat zij die, geleidelijkaan en met veel geduld, zou moeten overwinnen. Ze dacht de jongen nu eerst maar eens met zijn toekomstige kameraden in kennis te brengen, en wilde juist met hem naar het achterhuis gaan toen zij bemerkte dat een bij de waringin op het voorerf neergehurkte inlandse vrouw opstond en enige passen naderbij kwam, om daar dan weer stil te houden, in zenuwachtige afwachting van een teken.
‘Wie is dat? Wat wil zij?’ vroeg Marie aan Wierdsma.
Deze wist het evenmin, maar Dahi Waha had de vraag begrepen, al verstond zij dan ook niet de taal waarin de Witte Heer en zijn vrouw samen spraken. ‘Dat is de slavin die ik hier zal laten voor Pati,’ zei ze. ‘Pai Tima heet zij.’
Marie keek haar man glimlachend aan; toen deed zij een poging om de moeder uit te leggen: ‘Maar dat gaat hier niet. Wij houden hier geen slavinnen.’
| |
| |
Dahi Waha had reeds gehoord dat de adat der blanken vreemd was. Maar hier ging het om haar zoon. ‘Zijn vader is de machtigste man in het landschap Bolabokat,’ zei ze tot Wierdsma, de blik steeds van Marie afgewend. ‘Ik kan Pati hier niet achterlaten zonder dat hij iemand heeft om hem te bedienen.’
Marie plooide haar stem zo vriendelijk als ze maar kon: ‘Onze jongens worden door niemand bediend; ze leren geheel en al zelfstandig worden. Pati zal zelf geen slavin meer wensen, geloof me.’
‘Maar zij ligt 's nachts bij hem!’
Pai Tima deelde Pati's slaapmat nog niet zo lang. Dahi Waha had haar op een nacht naar hem toe gestuurd, omdat zij wilde dat haar zoon man zou worden gelijk Hamboe, die niet ouder was geweest dan Pati nu, toen hij van de vergeldingstocht naar het land der Kodinezen een lijfslavin mee had teruggebracht. En de opzet was geslaagd; de volgende morgen was Pai Tima het haar verheugd komen berichten: Pati had zich man getoond. Ja, Pai Tima was zelfs verbaasd geweest over zijn vurige drift; het was waarlijk niet nodig gebleken die eerst door een verleidingsspelletje uit te lokken, zoals zijn moeder dacht...
Wierdsma wierp Marie een blik toe, die daarop wat verlegen, maar vastbesloten zei: ‘Heus, dat kan hier niet. Aan zoiets mag hij helemaal niet denken - hij moet zich inspannen om veel te leren terwijl hij bij ons is. Heeft mijn man het niet gezegd... Pati slaapt op één kamer met Tana en Legi. Het zijn tenslotte toch ook nog maar jongens!’
Verstoord, argwanend, wendde Dahi Waha zich nu eindelijk rechtstreeks tot haar blanke rivale. ‘Maar de
| |
| |
Witte Heer zei dat het zonen van dorpshoofden waren! Hebben zij dan geen...?’
‘O neen!’
Wierdsma nam de zaak nu maar in handen: ‘Die vrouw moet weer mee naar huis, Ramboe Dahi Waha. Als Pati niet zonder een slavin kan, zal hij wel uit zichzelf teruggaan naar Pakaloeng - niemand die hem vasthoudt. Maar het zou me verbazen als hij het hier niet prettig vond nadat hij eenmaal wat is gewend. Kom over 'n maand of wat maar eens kijken hoe hij het stelt.’
Besluiteloos keek zij haar kind aan. Pati zou niet zonder haar toestemming naar huis terugkeren, nadat zij hem hier eenmaal gebracht had. Zij kon hem te allen tijde weer tot zich nemen, als zij wilde - ‘niemand houdt hem hier vast’ had de Witte Heer gezegd. Voorlopig ging het er om dat hij de sergeant niet in de handen viel. En zij wilde dat hij, zo goed als die twee andere zonen van Oemboes, lezen en schrijven zou leren; alle dingen waarvan zijn vader zelfs nauwelijks gehóórd had...
‘Wil je hier alleen blijven, Pati? Zonder Pai Tima?’
Het was een rhetorische vraag, waarop zij niet eens een antwoord verwachtte.
‘Goed, ik laat hem hier,’ zei ze tot Wierdsma.
En zij maakte een afwijzend gebaar tegen Pai Tima, die geheel ontdaan, weer terugweek tot bij de waringin. Waar zij in nieuwe afwachting neerhurkte, zonder de nabijheid der daar verzamelde zieken te bemerken, haar donkere ogen, waarin vrees en verlangen zich vreemd vermengden, op het Huis Met Het Stenen Dak gericht.
| |
| |
Het nieuws, dat Pomboe's zoon Pati door zijn moeder naar Pajéti was gebracht, om bij de Heer Der Medicijnen de kennis der blanken te verwerven, verspreidde zich door gans Soemba en bereikte tenslotte ook het afgelegen bergdorp Paraing Kamarroe, waar Pomboe zich sedert enkele weken verborgen hield. Deze sliep juist toen het bericht werd opgevangen, en Anakami durfde hem met zulk een boodschap niet te wekken. Maja echter, door Anakami in vertrouwen genomen, aarzelde geen ogenblik - Pomboe moest dit weten! Terwijl hij, nog maar half wakker, haar aanhoorde zonder iets te zeggen, verloor zij haar geduld: ‘Waarom zwijg je? Pati is naar de blanken overgelopen! En wie heeft daaraan de schuld? Zijn moeder! Dood haar, Pomboe! Dood haar, de verraadster!’
Dood haar. Pomboe had het wel gehoord. Maar of Dahi Waha verdiende met de dood gestraft te worden, was een zaak waarin hijzelf zou beslissen; daarin behoefde niemand hem raad te geven. Hij moest het eerst zien te vatten, het nog ondenkbare: dat zijn zoon nu in Pajéti was bij de Heer Der Medicijnen en leerde lezen en schrijven... Wat kon Dahi Waha bewogen hebben, hem daarheen te brengen? Zonder de toestemming van zijn vader, ja, zonder er hem zelfs maar in gekend te hebben? Was zij bang geweest dat hij zijn jongen op een dag tòch zou zijn komen halen? Maar hij had haar toch zijn woord gegeven, dat zij Pati mocht behouden? Kon zij nog een àndere dwingende reden hebben gehad voor haar ongehoorde daad? Hij moest aan de rosharige sergeant denken. Om zekerheid te krijgen omtrent zijn vermoedens, zond hij Anakami op nadere inlichtingen uit.
| |
| |
Maja kon haar bittere teleurstelling niet verkroppen. Zij had verwacht dat hij zelf, nu onmiddellijk, op zijn paard zou springen en naar Pakaloeng rijden, om daar met Dahi Waha af te rekenen. Zij begreep zijn vreemde kalmte niet. Kon die vrouw dan geen kwaad bij hem doen? Een oude, voor geen man meer begerenswaardige vrouw, die door haar verdorvenheid - hoe anders? - nog macht over Pomboe had... misschien ook slechts doordat zij nu eenmaal de moeder van Pati was? Pati - de zoon die hem alléén liet in zijn eenzaamheid hier boven...
Anakami keerde met een opwindend verhaal van zijn tocht terug: hij was op het nippertje aan de sergeant ontsnapt! Deze had zich juist met zijn soldaten in Pakaloeng bevonden, waarschijnlijk met geen andere bedoeling dan om Pati als pandeling weg te voeren, want hij was verschrikkelijk te keer gegaan toen men hem zei dat de jongen door zijn moeder naar de Witte Heer te Pajéti was gebracht. ‘Waar is die vrouw?’ had hij gebruld. Maar Dahi Waha bleek zich weer bijtijds te hebben verborgen. Deze keer echter niet in de grot halverwege de heuvelwand boven de rivier - en dat was maar goed ook, want door veel slagen en nog meer dreigementen wist de sergeant de oude Ramboe Bomba Djamboe er toe te brengen, hem die geheime schuilplaats te verraden. Anakami was toen maar gauw op z'n paard gesprongen en naar zijn heer te Paraing Kamarroe teruggereden, voordat de soldaten van hun vergeefse tocht naar de grot zouden zijn weergekeerd...!
Nu was Pomboe gerustgesteld - Dahi Waha had goede redenen voor haar daad gehad. Het gevaar voorvoelend, dat haar jongen bedreigde, had zij er tijdig voor
| |
| |
gezorgd dat hij de sergeant niet in de handen kon vallen. Werkelijk, zij was tien sergeanten te slim af!
Enkele dagen later kwam er bericht, dat Dahi Waha, inplaats van naar Pakaloeng terug te keren, waar de rosharige sergeant zonder twijfel voor haar op de loer lag, naar Pajéti was gegaan, om ook zichzelf onder de bescherming van de Heer Der Medicijnen te stellen. De ene verrassende tijding na de andere!
De vreemde gedachte kwam bij Pomboe op, dat hij nu dus niet meer als enige ver van huis toefde... zijn vrouw en zijn zoon deelden in zekere zin zijn ballingschap. Het was alsof zijn vereenzaming hier in de bergen er wat lichter door te dragen viel.
Hij schepte nieuwe moed. De oplossing van zijn moeilijkheden was misschien niet zo ver meer nu. Dank zij Dahi Waha en Pati was ook de Heer der Medicijnen er enigszins in betrokken geworden...
Pati zou dus leren lezen en schrijven, zoals de blanken... al de geheimzinnige dingen waarvan de Witte Heer gesproken had zou Pati leren kennen en doorgronden...
Maja voelde haar nederlaag. Zij ging toch reeds gebukt onder het besef van een schuld waarover zij maar zweeg, maar die Dahi Waha, daarginds in Pajéti, natuurlijk allang met leedvermaak vervulde.
Anakami viel het op dat Maja, eens zo levendig en vrolijk, stil en terneergedrukt voor zich uit zat te kijken, dicht aan schreien toe. Om haar wat op te beuren, vertelde hij haar nu voor het eerst dat Pomboe tijdens zijn gesprek met de Heer Der Medicijnen had aangeboden, haar vroegere meester daar in Kamanoe niet minder dan twee
| |
| |
paarden en drie buffels als vergoeding voor haar te geven - stellig de hoogste prijs ooit voor een slavin betaald!
Het maakte haar blij, dit te horen; de tranen sprongen er haar zelfs bij in de ogen. Maar zij kon het niet laten, tegelijkertijd te bedenken: hoeveel zou Pomboe wel bereid zijn geweest te betalen voor de vrouw, die hem Pati geschonken had?
|
|