En de derde, die met 1000 gulden, die deed niks. Hij had maar 1000 gulden. Hij was zo'n soort man die je wel eens vaker ziet, iemand die altijd in zichzelf loopt te schelden: ‘'t Is toch allemaal niks gedaan, 't is toch allemaal waardeloos’.
Zo liep hij ook altijd te mopperen: ‘Mooie boel is dat, krijg je geld van mijnheer maar ik weet precies hoe rijke mijnheren zijn, mij hoef je niets te vertellen. Ze weten je altijd te vinden: Als je eens iets verkeerds doet, ben je erbij. Nee, het is allemaal niks gedaan, ik doe liever niets dan dat ik iets verkeerd doe. Dat geld van mijnheer daar blijf ik mooi af, dan kan niemand ooit van mij zeggen dat ik geen eerbied heb voor de spullen van mijnheer’.
En hij stopte het geld goed weg. Zo'n mannetje was dat. Toen ging de deur open en mijnheer kwam thuis. Hij vroeg aan de eerste die thuis kwam: ‘En hoe is het gegaan?’ En die eerste knecht zei: ‘Komt u maar mee naar buiten’. En hij liet trots zijn auto zien met zijn letters erop en alle scheermesjes en scheerkwasten erin.
En mijnheer zei: ‘Ik geloofde wel dat je dit zou kunnen, als je met zo weinig geld al zo goed kan omgaan kan ik je ook wel eens meer toevertrouwen maar eerst gaan we feestvieren’.
Toen kwam de tweede eraan met zijn friteskraampje. Lachend zei hij tegen mijnheer: ‘Wilt u wat van mij gebruiken?’
Hij liet mijnheer proeven wat hij maakte en hij liet hem het geldlaatje zien met al het geld wat hij verdiend had.
En mijnheer zei: ‘Goed zo, als je met zo weinig geld al zo goed kan omgaan kan ik je ook nog weleens wat meer toevertrouwen, maar eerst gaan we feestvieren’.