De bruidegom was er nog niet; dus ze bleven wachten bij de hooiberg even buiten het dorp. De vijf meisjes gingen rustig zitten, maar de andere vijf hadden telkens wat.
De een deed telkens het kaarsje in haar lampion aan ‘om te kijken of hij het nog deed’.
‘Laat toch’, zeiden de andere vijf, ‘zo meteen is je kaarsje op’.
De tweede wou telkens haar lampion aan doen ‘om te kijken of hij nog bij haar jurk kleurde’.
‘In lampionlicht is het anders dan bij daglicht’, zei ze.
De derde was bang in het donker, al zei ze het niet, maar deed telkens haar kaarsje aan.