De vork die kwijt was
Soms heb je van die mensen die er niet meer bij horen lijkt het wel, die horen bij niemand meer. Als je bijvoorbeeld een oude man ziet, die geen vrouw meer heeft, die ver weg woont van zijn oude vrienden, eigenlijk geen nieuwe vrienden meer maakt en zijn kinderen niet vaak meer ontmoet, dan denk je: ‘Hoort zo'n man er nog bij? Hij valt er eigenlijk een beetje buiten’. Zo zijn er meer, er zijn veel mensen, van wie het lijkt dat zij er niet meer bij horen, die niet mee mogen doen. Zolang dat gebeurt is het niet zoals God het bedoelt. Het is net als wanneer de hele familie aan tafel gaat: zolang je nog niet compleet bent kun je eigenlijk nog niet beginnen. Het is net als in dat verhaal, van die mevrouw die bezig was met zilver poetsen.
Ze had een doos met twaalf vorken gekregen toen ze trouwde, van haar grootmoeder die ze nog van háár grootmoeder gekregen had in de tijd, ze had ze nu al jaren en ze gebruikte ze iedere dag; het waren mooie vorken en zij en haar man waren er zeer aan gehecht geraakt, zonder dat ze daar erg in hadden. Toen alle vorken gepoetst waren legde ze ze op een rijtje in de doos en ze telde: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 ... nee, het waren er twáálf, er moesten er twaalf zijn, ze telde nog eens: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, nee elf. En waar was de twaalfde? Hij lag niet tussen de keukenvorken, niet achter het fornuis. Ze kon hem niet vinden. Hij kon toch niet weg zijn? Hij moest toch ergens zijn? Het mocht niet. Er moesten er twaalf zijn, dat hoort zo, twaalf van een soort, daar kan je er niet zomaar een van los bij kopen.
Ze vertelde aan de buren dat ze geen koffie kwam drinken omdat ze eerst die vork moest vinden. Iedereen ging helpen zoeken, en pas 's middags