| |
| |
| |
XII
Eigenaardig wat een mens tegenwoordig toch al niet beleven kan met volwassen, of bijna volwassen kinderen.
Niet, dat ìk indertijd geen moeilijkheden heb gehad met mijn opgroeiend gezin, maar als ik kijk naar Jan en Jolien in Haarlem dan moet ik zeggen, dat die er toch nog heel wat problemen hebben bij gekregen.
Daar heb je bijvoorbeeld mijn oudste kleinzoon, die er in de vakantie vrolijk en wel op uit is getrokken met het dochtertje van de tandarts op de hoek. Ze zijn op de motor naar de Ardennen geweest. ‘Alles in het nette’, zegt Jolien. ‘Maar ik begrijp niet, dat de moeder van dat meisje, dat zomaar goed heeft gevonden.’
Jolien realiseert zich blijkbaar niet, dat de moeder van dat meisje - zomin als zij, Jolien - niets meer ‘zomaar goed’ te vinden heeft. De kinderen doen als regel wat ze willen en de moeder van Jan's vriendinnetje kan haar dochter, een meisje van achttien jaar, toch niet met een ketting vastklinken aan de huiselijke haard.
‘Laat mevrouw uit Haarlem nou eerst maar es naar haar eigen kinderen kijken’, zegt Aafje. ‘Als ze niet oppast verdwijnt Dick straks naar het Vreemdelingen Legioen, en Hubert is laatst met een ijzertang op pad gegaan om kettinghonden los te knippen, en Jollie speelt in een jazzorkest, en over Sofietje kunnen we maar beter zwijgen... Die nieuwe vriend van 'r, die slungel met de baard, zit ook al weer halfweg in de kunst, net als al die anderen. Als ze niet oppast, sleept ie 'r nog mee in het verderf.’
Ja, over Sofietje's nieuwe vriend, de slungel met de baard, voel ik me ook niet helemaal gerust.
| |
| |
Het malle met Sofietje is, dat ze zich altijd nogal laat beinvloeden door haar vriendschappen. Als een cameleon past ze zich aan haar omgeving aan. In de dagen van haar bevlieging voor de dichter van het Monument, wilde ze romanschrijfster worden; toen ze kennis had gemaakt met de Franse schilder Remont, trachtte ze op de Academie voor Beeldende Kunsten te komen; gedurende de maanden van haar vriendschap met Harry, de persfotograaf, begon ze een cursus voor journalistiek te volgen... En nu hadden we dan de slungel met de baard.
‘Wat doet hij eigenlijk, liefje?’ heb ik Sofietje gevraagd toen ze vorige week bij me op de thee was.
Sofietje keek me aan. In het schijnsel van het haardvuur was haar gezichtje een en al geanimeerdheid. Ze lachte een beetje in zichzelf, haar hagelwitte tandjes glinsterden tussen haar volle rode lippen. ‘Hij is een heel rare jongen, grootmoeder. Hij staat nog aan het begin van zijn loopbaan. Hij is acteur.’
‘O’, zei ik.
‘Ja’, zei Sofietje. ‘Hij is erg begaafd maar tot nu toe heeft hij nog nooit een fatsoenlijke rol kunnen krijgen. Het is overal vriendjespolitiek, zegt hij, en je komt er haast niet in. Maar hij zet toch door. Alle grote acteurs zijn van onderaf begonnen, ziet U. Voorlopig leeft hij van de figuratie. Hij figureert ook voor de film en de televisie. Hij neemt alles aan wat ie krijgen kan.’
Sofietje's gezicht zag er in het licht van de rose schemerlamp zò lief en begeesterd uit, dat ik er even van schrok. Stel je voor, dat het kind werkelijk hield van de slungel met de baard! Stel je voor, dat ze in de toekomst - samen met hem - haar brood zou moeten verdienen in de volksmassa's van Ben Hur en Gysbrecht en Lohengrin...
| |
| |
‘Hoe heet ie?’ vroeg ik wat mat.
‘Hij heet Sjoerd’, zei Sofietje. ‘Hij woont bij zijn ouders. Zijn vader heeft een timmerzaak.’
Het idee, dat Sjoerd nog veilig en wel onder moeders vleugels woonde in de timmerzaak van zijn vader, stelde me enigermate gerust. Nu ja, we zouden wel zien. Te zijner tijd zou Sofietje aankondigen, dat ze naar de film wilde. Intussen moesten we ons dan maar troosten met de gedachte, dat ze haar bevliegingen voor de dichter van het Monument en de schilder Remont en de persfotograaf Harry ook allemaal teboven was gekomen.
‘Geloof niet te gauw in de liefde, kind’, zei ik toen ze wegging.
‘De liefde, grootmoeder?’ Sofietje keek me even verbaasd, bijna verschrikt aan. Toen lachte ze. ‘O grootmoeder, wat bent U schandalig ouderwets!’ Ze gaf me een zoen en liep haastig de trappen af. Ze had een afspraak met Sjoerd, ergens in een cafetaria in de buurt van het Leidseplein.
Gistermorgen belde Jolien op. ‘Komt U vanavond bij ons eten, moeder? We hebben stokvis’, zei ze. ‘Nee, gaat U nu alstublieft geen uitvluchten bedenken. Het is prettig voor Jan als hij U weer eens ziet. De arme jongen zit de hele tijd met z'n hoofd bij z'n werk en dat is niet goed. De fabriek heeft een nieuw produkt op de markt gebracht maar het is voorlopig nog vechten tegen de concurrentie. Hij haalt het wel, maar het is goed als hij met U eens over wat anders praat. En 's avonds gaan we gezellig met z'n drieën ergens naar toe. Ik heb met hem afgesproken, dat hij U komt halen. Tot straks, moeder.’
Gisteravond dan at ik stokvis met Jan en Jolien en de kinderen. Jan zag er moe uit. ‘Ik heb drukke weken gehad’,
| |
| |
zei hij. ‘Denkt U er om, moeder, dat U van nu af nog alleen maar mìjn tandpasta gebruikt, merk “Diamant”. We hebben een nieuw procédé gevonden. Een speciale afdeling van de fabriek draait nu op volle toeren. Als deze tandpasta-stunt lukt, krijgt U een rijke zoon.’
‘Zo?’ zei ik. ‘Maken jullie tegenwoordig ook tandpasta? Zien de tubetjes er vrolijk uit?’
Jan lachte. ‘De tubetjes zien er vrolijk uit, moeder. En de inhoud is prima. Het enige nare is, dat die lui van Gajendorp nu ook ineens met tandpasta op de markt komen. Oòk vrolijke tubetjes, onder de naam “Sneeuwwitje”. Het zal een stevige concurrentiestrijd worden tussen Sneeuwwitje en Diamant.’
‘Denk nu alsjeblieft eens aan iets anders’, zei Jolien. ‘Hier, neem nog wat rijst. Hubert, geef de mosterd aan je vader.’
Na tafel gingen Jan, Jolien en ik naar een bioscoop om een lange tekenfilm te zien. Het is misschien wat infantiel van me, maar ik kan nog steeds zo mateloos genieten van al die dierbare Walt Disney-figuurtjes. We hadden logeplaatsen. ‘Zit U goed, moeder?’ vroeg Jan.
‘Ik zit best’, zei ik, me met enig enthousiasme voorbereidend op de dingen die komen zouden.
Het gordijn ging op en de gebruikelijke reclame-opnamen werden afgedraaid: een dame in een bontmantel, een nimf op een gramofoonplaat, een kok achter een fornuis, het interieur van een meubelzaak, een heer in smoking met een sigaret... En toen ineens zagen we een reclame, die stukken langer op het doek bleef geprojecteerd dan de vorige: in rode letters op een groen fond lazen we ‘Sneeuwwitje. De tandpasta voor jeugd en schoonheid!’ En onder die letters was een lachend meisjeshoofd met twee rijen
| |
| |
hagelwitte tanden... ‘Sofietje!’ fluisterde ik hees.
Nog diezelfde avond heeft Jan Sofietje onderhanden genomen. ‘Nest’, zei hij, ‘hoe kom je er toe te poseren voor je vaders concurrent!’, en Sofietje keek stomverbaasd en zei: ‘Waarover hebt U het eigenlijk? Over een foto van mij onder een tandpasta-reclame? O, wacht U eens even... Dat zal de foto zijn die een vriend van Sjoerd een half jaar geleden van me heeft gemaakt. Hij werkt voor een publiciteitsbureau en hij zou zien dat ie er iets mee deed. Ik heb er een tientje voor gekregen. Hij zou ook zien me via die foto bij de film te krijgen. Sjoerd zegt dat alle sterren zijn begonnen als fotomodel...’
Arme Sofietje! Daar staat ze voor een tientje avond aan avond te lachen onder de verkeerde tandpasta.
Ze doen ook maar, die kinderen van tegenwoordig.
Gisteren zijn Aafje en ik de hele dag bij Gertje in de Valeriusstraat doende geweest met het aannaaien van gordijnringen. Gertje heeft namelijk op de markt tientallen meters min of meer verschoten cretonne op de kop kunnen tikken en is vol moed begonnen daarvan voor alle kamers nieuwe gordijnen te maken. En omdat ze aan die cretonne eigenlijk al meer had uitgegeven dan verantwoord was, heeft ze - om geen nieuwe te hoeven kopeń - de ringen van de oude gordijnen afgetornd, wat inhield dat ze die oude gordijnen eerst moest afnemen, wat weer inhield dat ze dagenlang met haar gezin een ongezellig bestaan heeft gevoerd achter voor de ramen gespannen stoflakens.
Maandag kreeg ik een telefoontje van haar. ‘Ik schiet zo langzaam op,’ zei ze, ‘omdat ik alles met de hand moet doen. Ik ben natuurlijk begonnen met de machine. Maar U weet, ik ben daar niet zo handig mee. In elk geval, ik heb met m'n
| |
| |
ene vinger tussen de naald gezeten en in de apotheek hebben ze me verbonden en nu ben ik helemaal gehandicapt. Als eerst Henk z'n kamer maar klaar is want de stakker kan haast niet werken met die witte lappen voor het raam. En hij heeft het juist zo verschrikkelijk druk met meneer Glansterman.’
‘Meneer Glansterman?’ vroeg ik verstrooid, want in mijn gedachten ging ik snel na of ik die middag gelegenheid had om in de Valeriusstraat te gaan helpen.
‘Ja’, zei Gertje. ‘Dat is een rijkgeworden handelaar in plastic bloemetjes. Henk moet een caravan voor hem ontwerpen met alles er in en er om en er aan. En hij kan z'n hoofd er haast niet bij houden met al die stoflakens om zich heen...’
‘Hoor eens,’ zei ik, ‘Aafje en ik kunnen met een uurtje bij je zijn. Dan gaat Aafje achter de machine zitten en ik naai de ringen aan. En jij mag met je verbonden vinger thee voor ons zetten.’
‘Hoera!’ riep Gertje maar ze liet er meteen schijnheilig op volgen: ‘Maar nee hoor, dat wil ik niet. U hebt het al zo druk met al dat sokken-stoppen voor Rex en Lex.’
‘Leuter niet, liefje’, zei ik.
Aafje en ik hebben gauw een trammetje gepakt naar de Valeriusstraat en hebben ons aldaar geworpen op Gertje's cretonne.
‘Vindt U het niet een vrolijk motiefje, moeder?’ vroeg Gertje, thee met cake voor ons neerzettend op het tafeltje in de serre, die er op dat moment uitzag als de werkplaats van een stoffeerder.
‘Ontzettend vrolijk’, zei ik. Ik stond nog wat onwennig tegenover het kleurig wirwar van rozen, violen en bladerranken op Gertje's gordijnen. ‘Gaat het eigenlijk wel bij de
| |
| |
stoelen?’ vroeg ik wat onzeker.
‘Het gaat bij àlles’, besliste Gertje. ‘Het is natuurlijk wel jammer, dat het hier en daar nogal verschoten is...’
Ik heb maar niet gezegd, dat ik juist de ergst verschoten gedeelten het mooist vond...
Het eerst hebben we de gordijnen in Henks werkkamer opgehangen. ‘Goddank’, zei hij. Toen keek hij naar de rozen, de violen en de bladerranken en zei: ‘Grote genade...’ En toen is hij met z'n rug naar de ramen aan zijn tekentafel gaan zitten. Henk is een schat van een man; hij zal Gertje vast en zeker nooit laten merken, dat hij de cretonne nòg erger vindt dan de stoflakens.
‘U moet maar denken, alles went’, zei Aafje zacht, toen we afscheid namen. En ik klopte mijn schoonzoon op de schouder met de gefluisterde troost, dat de rozen, de violen en de bladerranken kennelijk helemaal niet lichtecht waren...
Dat was dan gisteren. En vandaag stonden Christiaan en Elisabeth ineens voor mijn neus. Ik had ze een heel tijdje niet gezien en ik vond dat ze er wat smalletjes en moe uitzagen. Ze droegen allebei een blauwe broek en ik merkte op, dat Christiaan z'n riem op het laatste gaatje had gedaan om de zijne voor afzakken te behoeden.
‘Ga zitten’, zei ik. ‘Hier, bij de haard. Hebben jullie het koud? Er staat een pan erwtensoep te sudderen in de keuken, erwtensoep met worst en kluif... Willen jullie een bordje?’
Ik begreep, dat er iets was, maar ik vroeg met opzet niets. We bleven praten over allerlei onbenullige dingen tot de erwtensoep op was. Toen schraapte Christiaan z'n keel...
| |
| |
‘Het gaat toch goed met de kinderen?’ vroeg ik, ineens ongerust wordend.
‘Het gaat goed met de kinderen, met al onze kinderen, met alle vier...’, bromde Christiaan.
‘Met alle vier?’
Elisabeth strekte haar lange benen uit naar het haardvuur en lachte gedwongen. ‘Ja, we hebben er tegenwoordig vier. We hebben er twee bij gekregen; eentje van twaalf en eentje van veertien: Paulus en Marinus...’
‘Wat is dat nu voor onzin?’ vroeg ik een beetje geïrriteerd.
‘Het is inderdaad onzin’, zei Christiaan, een sigaret uit de beker vissend. ‘We zijn gek geweest om hieraan te beginnen. We hadden het kunnen voorzien...’
Met een nijdige frons in zijn voorhoofd staarde hij in het haardvuur. ‘Ik zal U zeggen moeder...’, en toen kreeg ik het verhaal van Christiaans en Elisabeths moeilijkheden te horen.
Een en ander kwam kortgezegd hierop neer: een jaargenoot van Christiaan, een doctor in de biologie, had van een of ander genootschap de vererende opdracht gekregen om ergens aan de Nijl de krokodillen te gaan bestuderen. En omdat zijn vrouw ook bovenmate geïnteresseerd was in die dieren, besloot ze mee te gaan. Het enige waar de echtelieden mee zaten, was de vraag waar ze zo lang met hun twee kinderen heen moesten. ‘Elisabeth en ik ontmoetten ze op de Reptielen Club en toen hebben we eigenlijk zonder erbij te denken meteen maar gezegd: “O, stuur ze maar bij ons...” Veertien dagen geleden zijn Paulus en Marinus verschenen. Ik had nog nooit zulke grote en dikke jongens gezien. Het zijn eenvoudigweg gevaartes. Er zit geen haar kwaad bij, maar ze eten als uitgehongerde
| |
| |
olifanten. Wij krijgen zelf op geen stukken na meer genoeg, we zijn ponden afgevallen. Maar het ergste is, dat we drie keer zoveel huishoudgeld nodig hebben als anders en dat halen we niet financieel. We zitten nu toch al met de afbetaling van de nieuwe auto en met de studieverzekeringen voor de kinderen en met de vernieuwing van de voorgevel, die doorregent... Het duurt nog zes weken voor de ouders van het stel terugkomen en als alles zo doorgaat, komen we in de schuld...’
Elisabeth zuchtte. ‘U hebt er gewoon geen idee van hoe die jongens zijn. Gisteren ben ik begonnen met het avondeten zelf hun borden op te scheppen. Ze kregen ieder tweemaal een opgeladen portie zuurkool-met-spek en vijf appelpannekoeken toe. Maar middenin de nacht hadden ze alweer honger. Ze zijn stilletjes naar de keuken gegaan en hebben eieren met bacon voor zichzelf gebakken. Ze hebben ook een groot duur blik rode zalm soldaat gemaakt. En Paulus heeft tien bananen in plakjes gesneden, en Marinus heeft slagroom geklopt... Toen ze de braadpan met de rollade voor de volgende dag van de aanrecht lieten vallen, ben ik wakker geworden... Ik begrijp niet hoe de ouders die kinderen kunnen voeden zonder aan de bedelstaf te geraken. Als we geld genoeg hadden zou ik er om lachen, maar nù...’
Wat konden we doen met Paulus en Marinus? Wie had er geld genoeg? Ik dacht snel na.
‘Ze moeten naar Jan en Jolien!’ riep ik. ‘Voor die twee speelt geld geen rol, en Jolien vindt het heerlijk als iemand te veel eet. Ze kunnen iedere dag met een retourtje naar school.’ Ik heb meteen Jolien gebeld en ze heeft vol enthousiasme beloofd de jongens morgen zelf uit Amstelveen te zullen gaan halen.
| |
| |
Christiaan en Elisabeth zijn, getroost, vertrokken. Maar daarnet, om òver halftwaalf, kreeg ik nog een telefoontje uit Amstelveen. ‘Ik ben het, moeder’, zei Elisabeth. ‘Ik wilde U nog even het laatste nieuws vertellen. We lagen al in bed toen we zo-even een vreselijk gehuil in de badkamer hoorden. We renden er heen en vonden Paulus, die bezig was geweest om met een beitel en een nijptang het grote blik kip, dat we van U hebben gekregen, open te breken. Hij had zich gemeen bezeerd. Christiaan is nu met hem naar de dokter.’
‘Zegt U hiervan maar niets aan Jolien’, liet ze er snel op volgen. ‘Anders mocht ze zich morgen nog eens bedenken...’
Natuurlijk zal ik hiervan niets zeggen aan Jolien. Maar ondertussen... En die ouders zitten daar maar rustig aan de Nijl, bij de krokodillen!
|
|