incomplete kaststel op ons kabinet. Mij persoonlijk kon het niet veel schelen, maar Paul had er bij tijden echt last van; dan zette hij advertenties, stelde zich in verbinding met antiquairs, of wandelde rond op de kijkdagen van diverse veilingen.
Tot nu toe had al die actie nog nooit tot enig resultaat geleid. Wannèèr Paul al eens zo'n alleenstaande vaas tegen het lijf liep, dan was het altijd een achtzijdige, of een geribde, of eentje met een soort rand; maar nooit was het de pendant van de ronde, ongeribde, blauwgebloemde verstekeling in de logeerkamerkast.
Tòt Paul op een dag, op een inboedelverkoop in Den Haag, van aangezicht tot aangezicht kwam te staan tegenover een ronde, ongeribde vaas, die in blauw op wit een strooipatroon vertoonde van kleine Chineesachtige bloemetjes.
Hij kwam die avond helemaal verrukt thuis. ‘Sprekend de onze, Marie Eugénie! Sprekend! Ik heb de makelaar opdracht gegeven te bieden.... Een limiet? Nee, ik heb alleen gezegd dat er me veel aan gelegen is. Stel je voor, dat we het stel weer