O gunst, ja! Juffrouw Van Dal! ‘Goed dat je daaraan denkt, Kareltje’, zei ik. ‘Natuurlijk mag je een boeket voor haar kopen. Zeg maar tegen de bloemenmeneer dat hij het opschrijft. Zeg maar dat moeder vraagt of hij iets moois uitzoekt. Zeven takken van het een of ander. Kijk zelf maar eens.’
‘Fijn!’ Kareltje roetsjte de stoep af en verdween om de hoek van het dwarsstraatje. Ik wandelde naar het station, trof Mama onder de klok, en trok met haar vredig en wel de stad in om een hoed te kopen. ‘Ik denk dat Paul vandaag met de koffie weer thuis is’, zei ik.
Paul was inderdaad met de koffie weer thuis. Hij had gerookte zalm meegebracht uit Stockholm en was in een stralend humeur. ‘Zo, ouwe jongen.’ Hij klopte Kareltje, die tegenwoordig gelijk met de grote mensen mag eten, op de schouder. ‘En hoe gaat het met juffrouw Van Dal?’
‘Ach herepiet, juffrouw Van Dal! Dat vergat ik u nog te zeggen’, zei juffrouw Carolien, die binnen was gekomen met een speciaal voor de gelegenheid van Pauls