‘Nee, nee, pardon!’ riep de jongeman verschrikt. ‘Deze dame heeft er niets mee te maken. Ze kwam gewoon langs en ze gleed uit....’
‘Doorlopen’, zei de agent.
Het was een idiote situatie: daar werd ik, met een werkstudent en een emmer witkalk, die geen witkalk wàs, middenin de nacht opgebracht naar het bureau.
Overigens vond ik het bureau, waar we tenslotte werden binnengeleid, eigenlijk wel iets gezelligs hebben. Er zaten een paar politiemensen te lezen onder groenporseleinen lampen en het hele lokaal rook naar pijptabak en vers gezette koffie.
‘Mag ik asjeblieft even mijn man opbellen?’ vroeg ik. Maar zij zeien: ‘Geeft u maar de naam. Dat zullen wìj wel doen.’
Ze deden het. En tien minuten later al stapte Paul het bureau binnen. ‘Mijn vrouw?’ zei hij. ‘Mijn vrouw verkiezingspropaganda op trottoirs kalken? Uitgesloten! Grote goedheid, Marie Eugénie, hoe kom jij hierin verzeild?’
‘Het is mijn schuld’, betoogde de jongeman. ‘Ik zal u zeggen, mevrouw hier gleed