natuurlijk geen snars aan, maar ik wil je toch zeggen dat het me tegenvalt. Een man als Paul, die zijn zoon voorgaat in het vangen van baars met regenworm!’
‘Ik denk niet, dat ze iets zullen vangen’, zei ik ‘Ik denk niet, dat ze iets mee naar huis zullen brengen.’
Maar Paul en Kareltje brachten wèl iets mee naar huis: een jampotje met water, waarin een kleine grijze vis ongeveer rechtop stond omdat hij geen ruimte had zich gewoon te bewegen.
Paul zag er warm uit. ‘We zijn in recordtijd teruggereden’, zei hij. ‘Hij leeft nog. Geef me gauw een emmer water.’
Kareltje was de keukentrap al af geroetsjt en twee minuten later dobberde de Vinkeveense vis al in de groente-emmer.
‘Het is een lìève vis’, zei Kareltje. ‘Hij is niet om te eten, hij is om in het aquarium te doen. Paps heeft hem heel voorzichtig van de hengel gehaakt.’
‘Waar is de hengel?’ vroeg ik.
‘In het water gevallen’, zei Paul. ‘En afgedreven.... Ik dacht: die vis gaat vòòr. De jampot was eigenlijk te klein. Ik was