de hele zwik krijgen voor vijf gulden.’
‘Maar we bedoelen een antieke ketel’, stamelde ik.
Het jonge vrouwtje lachte wat baldadig. ‘Ach kom nou, mevrouw! Helpt u ons van al die potten en pannen af. Die ketels zijn nog heel goed te gebruiken. En als u ze lang genoeg bewaart, worden ze vanzelf antiek....’
Ik vond het aardige mensen. Ik haalde koffie voor ze uit de keuken, en ze vertelden me, dat ze naar Nieuw-Zeeland gingen, dat ze twee kleine kinderen hadden, en dat ze hard zouden moeten aanpakken. Toen ze weggingen betaalde ik ze tien inplaats van vijf gulden voor de ketels en de rest.
Na het jonge echtpaar verscheen een gepensioneerd ambtenaar met een bronsachtig keteltje, en een eveneens bronsachtig hoogpotig gasstel, dat bij de koop (zeven gulden) was inbegrepen. ‘Ik woon nu op één kamer’, vertrouwde hij me toe. ‘En ik zit er mee in mijn maag.’
Wat moet iemand op één kamer beginnen met een bronsachtig gasstel op hoge poten? ‘Het is niet wat ik zoek’, zei ik.