weest, ze waren zogezegd samen opgegroeid. Ze waren altijd samen uitgegaan, en nu - nu Sofietje woensdag al vijfentwintig werd - beschouwde Jasper dat blijkbaar nog steeds als iets vanzelfsprekends, als iets dat altijd zo zou blijven doorgaan.
‘Ik heb nog nooit de kans gehad een andere man te leren kennen’, had Sofietje me die middag gezegd. ‘Hij schijnt te denken, dat we zonder meer bij elkaar horen. Ik ben niet van plan die situatie van eeuwigheid tot zaligheid te blijven accepteren.’
‘Maar hij is toch wel een aardige jongen...., had ik voorzichtig gewaagd te zeggen, en Sofietje was het daarmee wel eens geweest. ‘Maar,’ zei ze, ‘omdat we samen in de babybox hebben gestaan, hoeven we nog niet samen te trouwen. Nu ja, van trouwen is ook nog nooit sprake geweest. We sjokken zomaar wat verder. Het hele geval gaat me vervelen.’
De volgende dag begonnen de verjaardagsvoorbereidingen. Juffrouw Carolien en Annetje Winkelmeier droegen het Neptunusbeeld en alle andere breekbare dingen uit de zaal. In de hoek bij de haard plaat-