eens ‘excuseer’, en plofte neer op de bank tegenover me.
Juffrouw Pons haalde geïrriteerd haar schouders op en verdween naar het kantoortje op de tussenetage. Ik schoof de sigaretten naar meneer Joelewitz. Hij zag er opgewonden uit. ‘Het gaat om een vrouw’, zei hij. ‘Of eigenlijk om een wapen.’
Werd dit een moordzaak? ‘Hoezo?’ vroeg ik geïnteresseerd. ‘Wat voor wapen?’
‘Dat is het hem nu juist’, vertrouwde mijn bezoeker me toe. ‘De keus staat me in zeker opzicht vrij....’
Grote genade, een duel misschien? Maar dat was toch te gek. Onthutst vroeg ik me af of er iets mis kon zijn met het hoofd van meneer Joelewitz. ‘Wilt u zenuwdruppels?’ vroeg ik zo rustig mogelijk.
Hij glimlachte als iemand, die een bekende klank hoort. ‘Nee dank u’, zei hij. ‘Nog niet.... Ik zal kort zijn.’
Het verhaal, dat hij me toen deed, kwam hierop neer: Hij had een weduwe ontmoet en hij wilde hertrouwen. Maar de weduwe was - zoals hij zei - ‘van betere stand’ en hij was maar ‘een gewoon mannetje’, wat