Genève trachtte ik mezelf vertrouwd te maken met het idee van mijn aanstaand vertrek uit het huis. ‘Wat zie jij er ellendig uit’, zei Charlot. ‘U moet staalpillen nemen’, raadde juffrouw Carolien. ‘Is er wat, kindje?’ vroeg Mama uit Aerdenhout.
En toen kwam Paul. Hij bracht iets voor me mee, een geborduurde zijden sjaal, die ik zonder meer in de open haard gooide, wat een vreselijke brandlucht veroorzaakte. Hij zei: ‘Wat mankeert jou?’, en ik zei: ‘Durf je dat nog te vragen? Stuur jij maar bloemen naar je nestje! Schaam je je niet! Drie kinderen heb je. Drie!’
‘Wel verdorie,’ riep Paul boos, ‘jij hoeft m'n kinderen niet voor me te tellen! Wat heb je, Marie Eugénie? Waarom sla je dergelijke onzin uit?’ Ik antwoordde niet maar legde het rose briefje voor hem neer.
Hij las het briefje en ik zag tot mijn ontzetting dat er op zijn gezicht een uitdrukking van vertedering kwam. ‘Ach....’, fluisterde hij. ‘Wat lief.... Waar komt dit vandaan, Marie Eugénie?’
‘Uit Genève’, zei ik verward. ‘Ik bedoel: uit de voltaire. Tussen de kussens. Maar