‘Nu ja, die halfgare typiste. Ze wilde mee, en hij riep: “Over m'n lijk!”, en nu heeft-ie haar opgesloten in het kantoor. Ik ruik brandlucht! Ik ben zo bang, dat ze uit wraak bezig is het archief op te stoken in de salamander!’
‘Vijfmaal acht,’ zei Aafje kort.
‘Nee!’ riep juffrouw Fenkel. ‘Geen schandaal! Kom mee...’ Met z'n drieën liepen we de trap af naar de deur van meneer Fritsens kantoor.
‘Ik ruik helemaal geen brandlucht,’ fluisterde Aafje.
‘Misschien was het de oliestook van meneer Mars...’ siste juffrouw Fenkel. ‘Stil... Ze loopt binnen heen en weer...’ En toen riep ze ineens onberedeneerd hard: ‘Bent u dat, juffrouw Graat? Kunt u er niet uit?’
‘Ik wìl er niet uit...,’ antwoordde een wat hese, jonge stem.
We keken elkaar aan, en omdat het geen zin had daar voor die gesloten deur te blijven staan, gingen we naar beneden, naar de conciërge, meneer Mars, die misschien een extra sleutel had van meneer Fritsens kantoor.
Meneer Mars, die juist met zijn kousevoeten op de oliestook was begonnen aan het avondblad, schrok op bij onze komst.
‘Wat zegt u me daar!’ riep hij, toen hij ons verhaal had gehoord. ‘Ze kan er niet uit? En ze wìl er niet uit? Dat zullen we dan toch es eventjes zien!’ Hij begon te grasduinen in een la met sleutels en haalde er eentje uit. ‘Dat is ook meer geluk dan wijsheid, dat ik die nog onder mijn berusting heb. Komt u mee? Dan zullen we die mooie juffrouw eens gaan vertellen waar het op staat.’
Juffrouw Fenkel weifelde even. ‘Eer is teer,’ zei ze. ‘En je vangt meer vliegen met stroop dan met azijn... Als dat mens nu straks, woedend als ze is, de straat op loopt, zouden er wel eens ongelukken kunnen gebeuren; ze zou meneer Fritsen wel eens kunnen gaan opwachten met een mes... Mevrouw