logne ijlde de conciërgevrouw tenslotte weer terug naar de neusbloeding van haar man.
Even later kwam Aafje thuis uit de kerk. ‘Ik geloof,’ zei ze, ‘dat er beneden iets vreselijks aan de hand is, mevrouw. Mevrouw Mars huilt, en meneer Mars roept de ontzettendste woorden, en daartussendoor hamerslagen en gekraak. Ik hoorde het op de gang toen ik langs kwam.’
Ik vertelde Aafje van het vastgeplakte meubilair en de nijptang en de neusbloeding, waarna ze zich persoonlijk naar beneden begaf om assistentie te verlenen.
Ik ging niet met haar mee; ik geloofde het nu langzamerhand wel. Het gebroken wit met het vermiljoenen randje van de familie Mars had me toch al mijn hele zondagmorgen gekost.
Later hoorde ik van Aafje, dat de ravage, die ze in de conciërgewoning had aangetroffen, onbeschrijflijk was geweest. ‘Overal splinters en stukken hout en bladders verf,’ zei ze. ‘Meneer Mars was door het dolle heen, en al het glaswerk in het dressoir is gebarsten door het gedreun...’
Ik vrees, dat er nu beneden toch nog een vakman aan te pas zal moeten komen.
Tanja en Niels zijn terug van de huwelijksreis.
Nu ja: huwelijksreis, huwelijksreis... Ze zijn een paar dagen weggeweest naar de Friese meren.
Stelt u zich voor: de Friese meren om deze tijd van het jaar!
Toen ze thuiskwamen heb ik gezorgd, dat de kachel bij ze brandde. En ik heb bloemen neergezet: gele crysanten in de grote Chinese strooppot, en herfstastertjes op tafel.
Ik heb ook de oranje lampionlamp, bij de zithoek, aangedraaid. Het is zo akelig in het donker thuis te komen.
De dag tevoren hadden Aafje en ik samen alles afgestoft