de vreugde wijzend naar de houtsnijwerk-barometer van Jan en de vlechtmatjes van Gertje terwijl ik me intussen afvroeg of ik dit jaar niets anders van mijn man zou krijgen dan die eenentwintig niet-bezorgde rode anjers met de lange stelen. Rente was verstrooid, het was misschien nòg mooi dat hij aan de anjers had gedacht. Maar tòch... ‘Ik hèb toch al cadeautjes...’ zei ik, vrij zuur.
Met een ruk kwam Rente overeind van de ontbijttafel. ‘Maar je hebt míjn cadeautje nog niet. Verdraaid, hoe kom ik dat nu toch te vergeten! Wacht even, ik geloof dat ik het in de slaapkamer heb weggelegd.’ Snel liep hij de gang op. Boven hoorden we hem rondscharrelen. Er viel iets, waarschijnlijk het Biedermeier stoeltje-met-de-poot-eraf.
‘Wat doet Papa?’ vroeg Jan. Gertje stak haar eierlepeltje in de jampot.
‘Laat dat, Gertje! Door eten, Jan! Papa zoekt een cadeautje.’
Na een minuut of wat kwam Rente met een rood hoofd beneden. ‘Het is weg!’ riep hij. ‘Ik dacht dat ik het pakje in de wastafella had gelegd. Of in de doos van mijn hoge hoed.’
‘Is het een groot pakje?’ vroeg ik. ‘Nee,’ zei hij, ‘het is maar een klein pakje. Het zit in rose gestippeld papier. Helpen jullie asjeblieft even mee zoeken.’
Aafje, de kinderen en ik híélpen mee zoeken. Tenslotte vonden we het pakje in de zak van Rente's witte jas, die op de deur van de spreekkamer hing.
‘Josefientje, hier is je cadeautje! Nog veel gelukkige jaren!’
Zo kreeg ik de amethysten broche. En ik herinner me, dat Aafje zei: ‘Een speld steekt de vriendschap af. Geeft u dokter astublieft een cent.’