Herman zwom nog maar steeds zijn kringetjes. Waar haalt zo'n beest de energie vandaan! Indachtig de watervlooien, meenden Aafje en ik te moeten vaststellen, dat vissen geen vegetariërs zijn, waarom we wat gesnipperd rookvlees in de soepterrine gooiden, wat Herman even de stuipen op het lijf leek te jagen.
‘Hij eet het niet,’ constateerde Aafje teleurgesteld.
‘Misschien straks,’ zei ik, terugkerend tot mijn boterham.
Herman echter at geen gesnipperd rookvlees, waarom we hem na een uurtje een slablad toegooiden. Hij dook weg onder het slablad, kwam te voorschijn, en dook wéér weg.
‘Niet doen,’ zei ik, toen Aafje, nu een en al zorgzaamheid, kwam aandragen met een fijngemaakt sardientje. ‘Laat hem maar met rust.’
Hermans rust is die zondag echter toch niet ongestoord geweest. 's Middags kwamen Rex en Lex en ze zeiden:
‘Maar grootmoeder, dat dier staat in de zon! Dat mag toch niet. Het water is helemaal warm,’ en ze gingen met de soepterrine naar de keuken om het water te verversen, bij welke gelegenheid de arme Herman bijna door de gootsteen is weggespoeld.
Toen Rex en Lex weer weg waren, kwam mevrouw Mars boven om een paar schepjes suiker voor de yoghurt te lenen.
‘Gunst,’ zei ze, naar Herman kijkend, ‘dat arme dier moet meer zuurstof hebben. Heeft u geen spuitwater bij de hand?’
Ik zei, dat ik alleen maar een paar flesjes tonic in huis had, en mevrouw Mars (die indertijd een tropisch aquarium - op afbetaling - had gehad) goot twee flesjes leeg in de soepterrine, onder de leuze ‘Beter wat dan niets!’
Ook hebben we die middag nog bezoek gehad van een neef van Aafje, die geraspte kaas aanraadde. Iedereen meende het zo goed met het aaltje, maar toch werd het dier helemaal bedroefd en stil en ik vrees, dat hij onze zorgen niet zou