Als ik aan die koninginnedagen van vroeger denk, hoor ik draaiorgel-muziek, en ik zie lachende gezichten en vlaggen en zon. Ik zie de wafelkramen en de zuurkarretjes en de poppenkast, en een kleurig net van serpentines over de hele stad.
Sommigen vinden het een rare manier om een verjaardag te vieren. Maar waaròm eigenlijk?
Koninginnedag ligt nu in het voorjaar, maar in mijn herinnering zal de eenendertigste augustus altijd blijven wat hij zóveel jaren voor mij, en ook voor mijn kinderen, is geweest: een vrolijk onschuldig volksfeest; het laaiende, toeterende, zingende, vuurwerk-afstekende slot van de vakantie en het eind van de zomer.
En nu kunnen we de eenendertigste nota bene niet eens de vlag uithangen. Hij is vorig jaar helemaal stukgewaaid tegen de dolfijn van de daklijst en hij is te versleten om te repareren...
Tanja zit nog steeds in Groningen om stof op te doen voor haar reclame-boekje. De ring, die ze deze zomer op haar zeereis van die wonderlijke Arabier heeft gekregen, is ze kwijtgeraakt. Dat is te zeggen: ze weet niet waar ze het ding heeft. ‘En ik zoek er ook niet naar,’ schrijft ze mij. ‘Wilt u wel geloven, moeder, dat ik de angst heb gekregen voor dat sieraad. Ik ben geen mens voor zulk geheimzinnig gedoe! Waarschijnlijk niet romantisch genoeg... Die zogenaamde geluksring heeft me tot nu toe tenminste niets dan pech gebracht. O, alleen maar kleine tegenslagen, hoor. Maar het gaat me vervelen. Gisteren weer: ik was bij kennissen. En laat ik me daar nu zo'n beeldig oud Chinees kommetje breken! U weet wel net zo eentje als u er een op het hoekkastje hebt staan. Ik heb de scherven naar een antiquair gebracht en die kijkt nu voor me uit naar een nieuw, of beter gezegd naar een oud. Nee, het is niets met die ring...’