digheid het wel zal zijn, die hem en zijn vrouw hogerop drijft. Meneer en mevrouw Mars zijn daardoor verzenuwde slachtoffers geworden van het afbetalingssysteem.
Ze hebben een scooter op afbetaling, en een oliestookhaard, en een bontjas, en een wasmachine, en een radio-met-pick-up. En een maand of wat geleden hebben ze ook nog een bankstel op afbetaling genomen, welk bankstel zogezegd de druppel is geweest, die de emmer van hun verplichtingen deed overlopen.’
Maar nu!!! Láát mevrouw Mars me vanmorgen stralend komen vertellen, dat ze televisie in huis krijgt!
‘We doen het in zes termijnen,’ zegt ze. ‘En u en de juffrouw zijn altijd welkom om te komen kijken. En zou het schikken, dat de man van de antenne straks door het zolderluik gaat?’
Omdat ze het zelf tegenover mij nooit onder stoelen en banken heeft gestoken hoe ellendig ze er financieel voor staan, keek ik bij de mededeling over de televisie meer verschrikt dan verrukt.
En laat ze nu toch vanmiddag tegen Aafje hebben gezegd, dat ze het zo zielig voor me vond. ‘Wíj wèl een televisie,’ heeft ze gezegd, ‘en zíj níét!! Als u het mij vraagt, juffrouw Aafje, dan was ze vanmorgen echt even een tikkie jaloers toen ze het hoorde...’
‘Ik heb haar gezegd,’ zei Aafje, ‘dat ze gek is.’
Ik trok mijn schouders op.
‘Ja,’ zei Aafje. ‘En toen heeft ze een pakje margarine van ons geleend, en een lichtpenning. En even later kwam ze een paar mootjes gebakken paling boven brengen.
‘Lekker,’ zei ik. ‘Voor op het brood.’
‘Nee,’ zei Aafje. ‘De hond is in de glazenkast gesprongen en heeft ze opgegeten...’ Ze zuchtte. ‘Het dier heeft vandaag schijnbaar z'n visdag...’