de timmerdoos, die Aafje juist open en wel op de keukentafel had staan omdat ze de opgekrulde punt van het zeil even wilde vasttikken.
‘Hemel!’ gilde Aafje. ‘Houd hem, mevrouw! Hij heeft wat in z'n bek!’
Ik greep Jock, maar hij wrong zich los en kwam op z'n rug terecht. Ik greep hem weer en rende met hem naar de bank bij het raam. Ik stak mijn vinger in zijn bek en kreeg twee spijkertjes te pakken, waarna ik hem niet meer houden kon.
‘Twee...,’ zei ik amechtig.
‘Nou,’ zei Aafje, ‘misschien wáren het er maar twee... Maar als het er meer zijn geweest, moet-ie voor de zekerheid koek eten.’
En dus àt Jock koek. Hij at koek tot hij er ellendig van werd, waarna hij zich terugtrok onder de divan, waarna wij belden naar een dierenarts, die juist - zoals hij ons meedeelde - zijn koperen bruiloft vierde, en die ons aanraadde nog even af te wachten.
Dus wàchtten we af. Om de beurt gingen Aafje en ik op de grond liggen om, met behulp van een zaklantaren, onder de divan te kijken. Toen we om een uur of tien weer eens keken, constateerden we dat Jock weg was, waarna we hem met angst in het hart gingen zoeken, waarna we hem vonden in de keuken, met een karbonade...
De nacht heb ik met hem doorwaakt. Hij bleef niet op zijn keurige kussentje in zijn keurige mandje, maar besteeg mijn bed. Ik schrok wakker en schoot overeind. In het halve donker zag ik hem klein en wit en vaag, als een spookhondje, op mijn voeteneind zitten. Hij zat, om nauwkeurig te zijn, op mijn tenen, wat ik een naar gevoel vond, waarom ik hem wegtrok en ergens opzij deponeerde. Eigenlijk wel lief zo'n klein diertje! Hij viel in slaap, en ik viel ook in slaap. Maar