gen op de vensterbank. ‘Hè Jan, zou jij even de grote schemerlamp willen inschakelen?’
‘Ik wil me er niet mee bemoeien,’ zei Aafje. ‘Maar met al dat licht en de ramen open, stikken we straks van de muggen.’
Toen zei ze: ‘Ik ga nog wat koffie bijzetten. En Deventerkoek snijden. En misschien wil meneer Jan bier. Er staan nog een paar flesjes koud in de dakgoot.’
Aafje verdween naar de keuken, en de muggen kwamen en dansten om de schemerlamp, en Jan zei: ‘Weet je nog wel, moeder, in ons oude bovenhuis, die drie vleermuizen die waren komen binnenvliegen?’
En of ik dat nog weet! Het hele huis is er bij te pas gekomen. De vleermuizen vlogen langs het plafond en maakten grote schaduwen met hun hoekige vleugels. Toen we alle lichten opstaken, verdwenen ze achter een schilderij. Jan en een vriend van hem, die bij ons logeerde, hebben ze tenslotte naar buiten weten te krijgen. Na afloop is Christiaan gerookte paling gaan kopen in de nachtwinkel, en we hebben thee gezet en brood geroosterd. Het werd al licht toen we eindelijk naar bed gingen. Weet je nog wel?
Wat is het toch prettig als er iemand is, die tegen je zegt: ‘Weet je nog wel...?’
Van Sofietje uit Frankrijk een kort bericht. Harry is opgehouden met fotograferen, ook al omdat hij geen fototoestel meer heeft. Hij wil nu bij de film. Iets dergelijks was te voorzien.
Sofietje zelf wordt, volgens mij, afgebeuld. Ze is laatst met een hele kinderpartij uit wandelen gestuurd. Hoe ze met de tien schapen veilig in het park is aangekomen, begrijpt ze zelf niet. Later heeft ze de kinderen met hun eigen springtouwen bij elkaar gebonden, waardoor de terugtocht iets