Nee, ik geloof echt dat het niet goed is de zon uit te sluiten, we zíjn nu eenmaal geen aardappelen of asperges of champignons; we tieren niet in het donker.
Ik redeneerde dus ook dit jaar weer in die geest tegen Aafje, die me echter hoofdschuddend en met een meewarige blik in haar ogen aankeek. ‘Ik weet het best,’ zei ze ‘u laat 't alleen om het geld...’
Aangezien het verhaal over mijn grootmoeder indertijd niet de minste indruk op haar had gemaakt, liet ik het er voorlopig maar bij. ‘Het zou een smak geld zijn,’ zei ik. ‘Zèlfs die gewone papieren harmonika-gordijntjes...’
Aafje snoof. ‘Nou, we zullen wel zien...’ Toen zwaaide ze over op het onderwerp van mijn aanstaande logeerpartij in Haarlem, bij Jan en Jolien. ‘Als mevrouw Jolien nou maar voldoende dekens op uw bed legt!’
‘Heremens, dékens! Aafje! We zitten middenin de zomer!’
‘Dat neemt niet weg,’ zei Aafje, ‘dat het kil kan zijn. En die hoge kamers daar! En dat late naar bed gaan! Ik ben altijd maar weer blij als u terug bent.’
Ik lachte. ‘Loop rond!’ En ik vroeg: ‘Wil jij nog wat zetten onder de brief voor Sofietje? Dan neem ik 'm straks mee naar de bus.’
Aafje zette met grote letters onder de brief: ‘Kom maar gauw terug, arm schaap. Laat je niet afbeulen door die kale Fransen!!!’
Maar ik geloof nooit, dat Sofietje gauw terugkomt. Ze zet door en dat pleit voor haar, vind ik. Het baantje, dat ze daar in Frankrijk heeft, is werkelijk geen kinderspel. Ik krijg de indruk, dat ze hard moet aanpakken. Ze is twee pond afgevallen, schrijft ze. En ze was toch al zo'n sprietje... Over Harry horen we geen woord meer. Wèl heeft ze een kruideniersbediende, die haar ging vervelen met zijn adoratie, een pak spaghetti naar zijn hoofd gegooid. En ze heeft met af-