men, grootmoeder,’ zei ze.’ ‘Past u op, dat u niet te veel naar voren helt in dat stalen stoeltje. Het wil wel es omkiepen. En hoe vindt u het hier geworden? Ik heb de muren geverfd en die lampekap heb ik zelf gemaakt.’
Ik keek eens rond in de kamer van mijn oudste kleindochter. Het was nog zo echt een meisjeskamer... En Sofietje, zoals ze daar zat op het lage krukje bij de kleine boekenkast, was nog zo echt een kind... ‘Erg aardig... Maar lieverd, hoor es, ik vind het zo'n onderneming van je, dat Parijs...’
‘O,’ zei ze, ‘maar ik blijf er niet lang. Omdat Harry er nu is, kunnen we mooi samen alles gaan zien. En dan is die stakker meteen niet zo alleen. De familie Linon vindt goed, dat hij tweemaal in de week komt eten. Enne... Weest u maar niet ongerust, grootmoeder...’ Ze keek me met haar donkere ogen even ernstig aan. ‘U hoeft echt niet ongerust te zijn.’
‘Dat is fijn,’ zei ik. ‘En vergeet vooral niet om een woordenboek mee te nemen.’
Gisteravond is ze vertrokken en daarvoor was ze even hier om afscheid van me te nemen. ‘Vader en moeder,’ zei ze, ‘tref ik straks aan het station.’
Sofietje zag er anders uit dan anders, opvallender, ‘losser’, mooier. Ze droeg een onzinnig wijde groene rok, een zwart truitje, koperen oorringen en rode sandaaltjes met een teenriempje... Als je zó jong bent, kun je alles dragen.
Ze was stralend. ‘En daar ga ik dan straks, grootmoeder! Met de nachttrein, naar Parijs!’
Ze sloeg haar armen om mijn hals, ze zei: ‘Au revoir!’, en ze verdween met haar rugzak, haar koffertje, en haar lange rode sprietdun-opgerolde paraplu, die eigenlijk helemaal niet bij haar paste.
Daar ging ze. O nee, het was beslist niet speciaal om Harry, het was om het avontuur. Ze ging Frankrijk ontdekken.