tot híér! Als je haar met dat eigenwijze air op college ziet zitten... En Hanna zei gisteren nog...’
‘Wie is Hanna, Jan?’
In Jans ogen kwam een zachte uitdrukking. ‘Hanna? Dat is dat meisje van bij ons om de hoek. Haar vader is pianoleraar en ze is heel muzikaal. Ze heeft al es voor de radio gezongen, liedjes...’
‘Bij de guitaar,’ vulde ik lachend aan.
Jan kreeg een rood hoofd en knikte. Het was een heel klein beetje als een bekentenis...
En toen was er buiten ineens een groot lawaai van stemmen en - even - het woedende geblaf van een hond.
We liepen naar het raam en keken omlaag.
Beneden, bij de hemelsblauwe scooter, was een oploopje en middelpunt van dat oploopje was meneer Mars, onze conciërge, die luid schreeuwend een kleine lichtbruine hond vasthield bij zijn staart.
Je behoort als dame natuurlijk niet uit een raam te gaan roepen, maar ik deed dit toch. Ik riep: ‘Wat is dat met die hond?’, en meneer Mars keek even snel omhoog en riep: ‘Die hond heeft de staart van uw bezoek te pakken! Hij heeft 'm gestolen van de scooter!’, en Jan riep: ‘Laat u die hond maar los! Hij mag de staart hebben. Laat los!’
En toen liet meneer Mars los, en de kleine lichtbruine hond schoot vliegensvlug met zijn buit de burgwal af, in de richting van de Nieuwmarkt.
‘Daar gaat-ie!’ lachte Jan. ‘Daar gaat de staart van Emilietje!’, en ik geloof werkelijk, dat hij bijzonder in zijn schik was met deze oplossing.
In elk geval, er viel na dat incident beter met hem te praten en ik heb hem zover weten te krijgen, dat hij me beloofde het afzweren van de studie nog even in bedenking te houden. ‘Ik kan natuurlijk overzwaaien op chemie,’ zei hij. ‘En