Josefine
(1962)–HenriĆ«tte van Eyk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
mel gezeten. Maar nu is het leed geleden; de gordijnen hangen weer en de meubels staan op hun plaats. De kamer is verbazend opgeknapt, maar het is allemaal wèl erg wìt... ‘Het lijkt, als ik om me heen kijk, of ik in een schuimtaart woon,’ zegt Aafje. ‘Het behang en het houtwerk en het plafond zijn zo overal dezelfde kleur. Of eigenlijk zijn ze niet eens een kleur... Maar de rose gordijnen doen het goed tegen al dat gebroken wit, hoewel een en ander wel erg besmettelijk is...’ ‘Wat glimmen die vensterbanken, grootmoeder!’ zeggen Rex en Lex, en ze wagen het niet er op te gaan zitten, uit angst krassen te maken op de verf. De planten, met de ficus aan het hoofd, staan nu in één hoek bij elkaar en ik durf ze haast niet meer met het verstuivertje te besproeien, uit angst dat het nieuwe behang zal gaan bolderen van de vocht. En Aafje durft de kastdeur bijna niet meer aan te raken, uit angst voor ‘vuile vingers’. En boven de divan hebben we een papiertje geprikt met ‘Hier niet met hoofd tegenaan leunen!’, uit angst voor brillantine-vlekken. En de hond van mevrouw Mars mag alleen nog maar aan de lijn binnenkomen. ‘Wil je wel geloven,’ zei ik gisteren tegen Tanja, ‘dat ik blij zal zijn als we een paar weken verder zijn, als het nieuwe er àf is.’ ‘Dat wil ik bèst geloven, moeder,’ zei Tanja. ‘Als ik u was, zou ik Michieltje en Marietje uit Amstelveen es een dagje te spelen vragen. Dan vlíégt het nieuwe er af... Michieltje heeft een timmerdoos gekregen, een kinder-timmerdoos, maar de jongen doet wonderen met zijn hamer en zijn nijptangetje. Toen ik er gisteren was, had hij juist het koperwerk van het kabinet geforceerd en een barst geslagen in de aquariumbak. En kleine Marietje weet zich óók wel te redden, al heeft | |
[pagina 91]
| |
die dan géén timmerdoos. Die had - ná haar middagdutje - een hele tube tandpasta in de traploper geborsteld. Elisabeth en ik hebben een heidens werk gehad om de vlekken er uit te krijgen. Je zou toch zeggen hè, tandpasta is zo iets goeiigs... Toen Christiaan thuiskwam kon hij ons meteen helpen met het aquarium, dat lekte als een zeef. We hebben al die stakkers van vissen overgeschept in dekschalen. Christiaan was woedend en hij ging naar boven om Michieltje op z'n kop te geven, maar daar is niets van gekomen omdat hij het kind aantrof onder die ouderwetse badkuip, met z'n hoofd klem tussen de afvoerbuis en de muur. Michieltje is toch wel een flinke jongen, want hij huilde niet eens, hij trapte alleen. We probeerden hem aan z'n benen onder het bad uit te trekken, maar dat lukte niet. Christiaan is toen als de bliksem weggereden om een loodgieter te halen. Eigenaardig zo handig als een loodgieter met een badkuip omspringt! Hij had het schaap er in een ommezien onderuit. We waren zielsdankbaar en Elisabeth heeft de man gevraagd of hij zin had een hapje mee te eten. We hadden Italiaanse soep met stokbrood en radijs.’ Wat voor griezelige avonturen beleefden Christiaan en Elisabeth toch met Michieltje! Iedere dag was er wat anders. Vorige week was het kind bijvoorbeeld stilletjes, achter een vreemde dame aan, in de bus naar Amsterdam geklommen. En de week daarvoor had hij met een nagelschaartje het koord van de schemerlamp trachten door te knippen. En zondagmorgen was hij, met de poes in zijn armen, gesignaleerd op het dak... ‘Michieltje is een gevaarlijk kind,’ zei Tanja, en ik zei dat hij dat gevaarlijke van zijn grootvader had. ‘Ik herinner me toch, Tanja, dat je vader eens tot bij de spits van de kerktoren is geklommen om het uitzicht te zien. Hij hing formeel aan een eind touw boven het carillon...’ | |
[pagina 92]
| |
‘En ik kwam net thuis van het winkeltje met soda en schuurpoeier, en ik zag dat mevrouw op het kerkhof naar boven stond te kijken en zich niet durfde te verroeren uit angst dat dokter naar beneden zou vallen...,’ zei Aafje. ‘Maar dokter ìs niet naar beneden gevallen, hè!’ lachte Tanja. ‘Moeder, ik heb honger. Hebt u een sneedje brood voor me?’ ‘We hebben nog wat rookvlees,’ zei Aafje. ‘En een balletje gehakt. Ik ga gauw theewater opzetten.’ Tanje haalde de broodtrommel uit de kast. ‘Pas op!’ riep ik. ‘Je had bijna de verf geschroeid met die sigaret in je hand.’ Maar toen dacht ik ineens: ‘Wat kan het me ook schelen!’, en ik vergat de benauwende ongereptheid van mijn gebroken-wit interieur. Totdat Sofietje uit Haarlem vandaag bij me kwam binnenlopen. ‘Meesterlijk, grootmoeder!’ riep ze, om zich heen kijkend. ‘De kamer is prachtig geworden! Weet u wat ik zal doen? Ik zal Harry vragen of-ie er foto's van komt maken. En dan u op de poef onder de ficus! In de japon met de witkanten strik onder uw kin. Weet u, dat u in die japon sprekend lijkt op Marie Antoinette?’ ‘Nee toch!’ riep ik verschrikt, en Sofietje zei, dat de gelijkenis hoofdzakelijk in de strik zat, en ze zwaaide weer over op haar vriendje Harry en zei, dat hij vast en zeker komen zou als zij het hem vroeg. Nu bèn ik niet zo heel erg op Sofietjes vriendje Harry. Na het mislukte foto-experiment met de Siamees van mevrouw Terhal, ben ik aan hem gaan twijfelen. Als de jongen nu maar iets anders wilde zijn dan fotograaf zou het misschien nog wel met hem loslopen. Maar nee, hij moest en zou fotojournalist zijn; hij sjouwde door de stad met zijn toestel aan een riem om zijn hals en verdiende geen droog brood. | |
[pagina 93]
| |
Ik zei tegen Sofietje, dat Harry best ‘zo eens’ mocht komen maar dat ik er voorlopig nog niets voor voelde model te zitten op de poef onder de ficus, in de japon met de witkanten strik onder mijn kin. ‘Breng hem volgende week maar eens mee, liefje, als hij dat prettig vindt.’ ‘Natuurlijk vindt hij dat prettig!’ Sofietje straalde. Ze schudde de zwarte pony uit haar ogen, gaf me een zoen, en werd heel actief. ‘Aafje is vandaag naar Durgerdam, hè?’ zei ze. ‘Dan ga ik u verzorgen. Hebt u zelfrijzend bakmeel in huis? Ja? Góéd, dan krijgt u zo meteen van mij flensjes met koffie.’ Laaiend van enthousiasme verdween ze in haar wijde rode rok en zwartwollen truitje naar het keukentje. ‘Doe mijn schort voor!’ riep ik haar achterna. ‘Het hangt achter de deur.’ ‘Joe!’ schalde haar stemmetje over de binnenplaats. Ik veronderstelde, dat ze het prettig vond om alléén rond te scharrelen en ging dus aan mijn bureautje zitten om een paar brieven te schrijven. Na een tijdje verscheen ze met een schaal nogal dikke en nogal donkere flensjes. ‘Ze zien er niet zo mooi uit,’ zei ze, ‘maar ze smaken goed. Grootmoeder, als u nu vast een servetje neerlegt, en het theelichtje aansteekt. Dan haal ik de koffie.’ Sofietje hééft de koffie gehaald... Enigszins geagiteerd kwam ze de kamer binnen. ‘De melk is overgekookt,’ zei ze, en toen struikelde ze over iets... Het was een heel gekke struikelpartij, maar het gekste was de wijze, waarop Sofietje manoeuvreerde met de koffiepot. In een poging om haar evenwicht te herwinnen, maakte ze een onwillekeurige armbeweging naar boven, waardoor het ding eerst een eind omhoog vloog voor het met een dubbelharde smak aan scherven sloeg tegen de grond. | |
[pagina 94]
| |
Ik heb nooit geweten, dat er zóveel kan komen uit één onnozele filterpot. Niet alleen lag er een grote bruine plas op het kleed, maar ook de muren en het plafond hadden hun deel gekregen, die zaten vol spikkels en spatten en kliedertjes koffiedik... Met ontzetting in haar ogen staarden Sofietje om zich heen, en begon toen te huilen. Maar ik zei: ‘Trek het je niet aan, liefje. Het is misschien wel goed dat dit is gebeurd, nu is het nieuwe er àf. Nu kunnen we weer gewoon op de vensterbank zitten en de planten gieten en tegen de muur leunen... En de hond van mevrouw Mars mag hier weer los rondlopen. En àls-ie misschien es een enkele keer een krabbetje maakt op de witgelakte plint, wat dan nòg!’ |
|