'm thuis kunnen laten als-ie er zelf niet is.’
‘Misschien,’ zei ik, ‘komt hij vanavond.’
Maar Willem Wedelaar kwàm niet die avond. Wel kwam er die avond een witselveeg aan mijn blauwe rok, terwijl Aafje de huishoudportemonaie liet vallen in een hengselpannetje zonder deksel, dat om zo te zien gevuld was met olie.
De volgende morgen, om vóór achten, verscheen Willem Wedelaar, echter alleen om een plaktafel en een dubbele ladder neer te zetten tegen de kastdeur in de huiskamer.
‘U ziet me een dezer dagen,’ zei hij blijmoedig, waarna hij ijlings de trap afliep, en even later op zijn bromfiets ploffend langs de Kloveniersburgwal verdween in de richting van ‘Woon Beter’.
Toen ik mijn naaidoos uit de kast moest hebben, zeulden Aafje en ik de plaktafel en de ladder naar de andere kant van de kamer, waar we ze neerzetten tegen de boekenkast, waardoor er iets verschoof op de bovenste plank, waardoor ‘Hermingard van de Eikenterpen’ een duik maakte en neersmakte op het haardkleedje.
‘Dat is allemaal de schuld van die ellendeling!’ riep Aafje. ‘Kijk nou toch es, het boek ligt compleet uit de kaft!’
Nu bèn ik niet zo erg op ‘Hermingard van de Eikenterpen’ en ik zei dus met zekere tevredenheid, dat het goed was afgelopen omdat we het geval op ons hoofd hadden kunnen krijgen, waarna we Willems ladder uitzetten om Hermingard weer naar haar plaats op de bovenste plank te brengen, waarna de ladder - die uit twee tegen elkaar aan steunende delen bestond - als een balletdanseres plat neerzeeg op de vloer, links en rechts een paar lichte meubelstukken, die hem in de weg stonden, opschuivend en omgooiend.
‘Pas op, mevrouw! Pas op!’ gilde Aafje. ‘Houd hem! De radio kantelt!’
Het tafeltje met de radio echter kantelde niet, het kwam