verandering, die zich aan Mildred had voltrokken. Het moet - uiteindelijk - medelijden zijn geweest, dat mij er toe bracht haar te vragen of ze zin had om even met me mee naar huis te gaan voor een kopje koffie.
Ze had wel zin, maar - gelukkig - geen tijd. ‘Een volgende keer graag,’ zei ze. ‘Nu moet ik naar het veilinglokaal, hier om de hoek, om te zien wat mijn overgordijnen opbrengen.’
‘Je overgordijnen?’ vroeg ik verbaasd.
‘Ja,’ zei ze. ‘Dat vertel ik je straks wel. Ik zal buiten wachten tot je hier klaar bent met je boodschappen. Maar neem niet die appels. Die krijg je de helft goedkoper op de markt.’
Terwijl ik mijn raapsteeltjes en tomaten kocht, gluurde ik naar buiten, naar Mildred, die er nu, in het volle zonlicht, nog armzaliger uitzag dan daareven. Wat was er in vredesnaam met haar gebeurd? Ja, jòng was ze natuurlijk ook niet meer, maar hoe kwam ze er zó verwaarloosd en armoedig uit te zien? Ik meende me toch te herinneren, dat ze helemaal geen gek huwelijk had gedaan indertijd.
‘Ja,’ zei ze, toen ik even later op haar verzoek een eindje mee opliep in de richting van het veilinglokaal, ‘ja, zoals je weet was mijn man tandarts. Maar hij heeft de praktijk opgegeven. Hij leeft nu stil en dus moeten we bezuinigen.’
‘O...,’ zei ik een beetje bête. ‘En waaròp bezuinig je nu bijvoorbeeld?’
‘Op alles,’ zei ze, met een fanatieke schittering in haar ogen. ‘Op eten en kleren en op de kapper. Het enige dat aan toiletmiddelen nog het huis in komt, is tandpasta. En ik stuur ook alles wat we niet meer nodig hebben, naar de veiling. Vorige week heb ik mijn gasfornuis verkocht en nu kook ik op oliepitten. En vandaag gaan de overgordijnen van onze slaapkamer. Die hebben we toch nooit dicht omdat we op een blinde muur uitkijken. Die brengen allicht een tientje op, en dat gaat allemaal in een potje.’