Het kan nog wel gekramd en dus heb ik de stukken bewaard. Het is eigenaardig als je ziet hoevéél stukken, die gekramd kunnen worden, ik nu al bewaar. Maar zulke reparaties kosten schatten en dus bewaar ik al die brokken en scherven in een oude hoededoos, tot ik er eens wat geld aan zal kunnen besteden, wat voorlopig nog wel niet het geval zal zijn, want ik heb dure weken gehad met de loodgieter bij de badcel-geiser, en de tweeling jarig, en verf voor de keukenkastjes, en nieuw zeil in het keukentje, en schoenen voor mezelf. De schoenen zijn donkergrijs met een vetertje en een hakje, en Aafje zegt: ‘Het is God verzoeken voor iemand van uw leeftijd. Vandaag of morgen breekt u uw enkel op die torens van hakken.’
Maar het zijn helemaal geen torens van hakken. Overigens, mijn voeten zijn goed en ik zie niet in waarom ik per se op oudedamesschoenen zou moeten lopen.
Dit alles terzijde. We hadden het over de visketel.
Om een uur of drie kwam Gertje boven. ‘U bent me ook een mooie,’ zei ze. ‘Jolien hééft uw visketel helemaal niet...’
En Tanja, die even was komen aanlopen om een naald en draad, omdat er een knoop van haar mantel los zat, zei: ‘Nee. Allicht heeft Jolien uw visketel helemaal niet! Ik heb 'm. Weet u wel, moeder, u heeft 'm mij indertijd meegegeven om mijn lekkend aquarium zolang in te zetten.’
‘Ja,’ zei ik, ‘nu je het zegt weet ik het wel... Die arme Jolien...’
‘U kunt beter zeggen: Die arme Gertje,’ zei Gertje. ‘Daar ben ik me dat hele eind voor niets heen en terug naar Haarlem geweest! En wat doe ik nu met mijn kabeljauw?’
‘Stoof 'm,’ zei Tanja. ‘In moten. De visketel is niet meer te gebruiken. Die staat bij mij op het platje met een aankomend seringestruikje er in.’