niet meer waarneembaar, maar nu bestond er kans, dat een van de portieren in de bocht zou openvallen, waarom Christiaan voor ons vertrek een en ander zorgzaam aan elkaar bond met een oude sjaal.
‘Hoera, daar is moeder!’ Elisabeth stond ons - op één been - op te wachten in het halletje. ‘De kachel binnen brandt als een gek, moeder. En het elektrische radiatortje in uw slaapkamer is aan. En u hebt zes dekens, en de koffie is klaar.’
Het was allemaal heel plezierig en gezellig. Ik heb mijn schoondochter onmiddellijk naar de divan verwezen, en ben in het keukentje de koffiemelk gaan opzetten. En later, boven, heb ik even naar de kinderen gekeken. Ze sliepen in hun witgelakte ledikantjes in het witgelakte kamertje en het was of er al iets van het volle voorjaar binnenkwam door de wijdopen ramen. In de schemer, tussen twee ledikantjes in, verrees bij mijn binnenkomen iets donkers: Frits, de grote bruine hond, die het midden houdt tussen een herder en een heel jong kalf.
Frits gromde. ‘Nee,’ zei ik, ‘ik zal echt niet aan ze komen.’ Toen ging hij weer liggen, maar hij bleef me nakijken, want voor ik de kamerdeur achter me dichtdeed, zag ik zijn ogen als twee kleine fosforescerende plekjes in de duisternis.
De volgende morgen, nog voor zessen, werd ik wakker doordat Michieltje bezig was op mijn bed te klauteren.
‘Oma,’ zei hij, ‘we hebben hier een heel groot bad.’
‘Ja,’ zei ik slaperig. ‘Dat weet ik. Mooi, hè?’
‘Marietje zit in het bad,’ zei Michieltje.
Marietje vóór zessen in het bad! ‘Wie heeft haar uit haar bedje gehaald?’ vroeg ik, ineens klaarwakker.
Als hij iets heel belangrijks te vertellen heeft, gaat Michieltje in de derde persoon spreken. Hij knikte nadrukkelijk. ‘Michieltje heeft Marietje uit haar bedje gehaald.’