Het was niet meer om aan te horen en te zien. De jongens zaten als twee uitgemergelde boetpredikers voor zich uit te staren. Als ze zó waren, hadden ze niets meer van Gertje, dan waren ze sprekend hun vader. Ook Henk kan me bij tijden zo mateloos irriteren met zijn zogenaamde diepzinnigheid.
Ik stoof op. ‘Wàt nu: de hele oudere generatie? Je moet leren je zinnen af te maken. Bedoel je, dat de hele oudere generatie verteerd wordt door angst? Zeg dat dan!’
Lex en Rex hadden hun oude mannetjeshouding laten varen; ze wriemelden verlegen aan hun polshorloges en zwegen.
Ik schrok. Daar had je het nu weer! Ik ben geen echte, lieve, zachte grootmoeder, ik ben - op mijn zesenzestigste - nog steeds een mens, dat zich opwindt over dingen, waarover ik al lang had moeten leren te glimlachen. Het liefst had ik daarnet een emmer water willen omkeren over mijn twee pedante vijftienjarige kleinzoons... Een mooie grootmoeder!
Ik meende, dat ik iets goed te maken had, ik wilde iets zeggen en ik zei net dàt, dat geen enkele grootmoeder, die zichzelf respecteert ooit zeggen zal; ik zei: ‘Sorry...’
De tweelingen wisten blijkbaar geen raad meer met de situatie. Ze staarden me verbijsterd aan. En toen begonnen we ineens, alle drie tegelijk, te lachen.
‘Hebben jullie nog even tijd voor een kop thee?’ vroeg ik.
O ja, ze hadden nog een zee van tijd, want de meneer van de volière zou pas om een uur of halftien komen. Ze krabbelden overeind van de vloer, en kwamen gezellig, ieder aan een kant, naast me zitten op de sofa, die we 's winters altijd vlak bij de haard hebben staan.
‘We hebben nog een paar wentelteefjes over van het eten,’ zei Aafje. ‘Willen jullie er een bij je thee?’
‘Graag,’ zeiden ze. ‘Fijn!’ en Rex vroeg of hij de kaars op het lage tafeltje mocht aansteken.
We zaten bij het licht van de schemerlamp en het licht