Josefine
(1962)–HenriĆ«tte van Eyk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
‘Hé,’ zei ik, ‘hoezo: uw handen?’ ‘Nu, gewoon,’ zei ze. ‘Het zal wel niet anders hebben gekund, want het stomme dier bleef nooit zitten zoals je hem zette, en dus móést iemand hem wel vasthouden.’ Het schijnt, dat Harry bij de Terhals is gearriveerd met een hele sleep artikelen: een fototoestel, en een driepoot, en stellages, en flitslampen en schermen en lappen... En volgens bericht had hij in minder dan geen tijd alle meubels uit het gezicht gezet. ‘Ik geloof,’ zei mevrouw Terhal, ‘dat hij ons boeltje wat ouderwets vond, niet artistiek... Hij heeft tenminste alles weggezeuld. Het enige dat mocht blijven waren een bridge-tafeltje en de pianokruk en het Perzische kleed. Met die Pers heeft hij zogezegd gewoekerd; die heeft hij overal weer ànders neergelegd, met de Siamees er òp en er náást en er vóór.’ Ik krijg zo de indruk, dat de arme Siamees vanwege de opwinding door het dolle heen is geraakt. Zouden alle fotografen het aanpakken zoals Harry dat deed? Ik denk van niet... Te oordelen naar de verhalen is de gang van zaken (o.a.) zó geweest: De Siamees zit te blazen onder het weggeschoven buffet. Nadat mevrouw hem daar met een schoteltje sardines onder uit heeft gelokt, wordt hij getild op het bridgetafeltje, dat voor de gelegenheid schuil gaat onder de een of andere draperie. ‘Houdt u hem even zo, mevrouw,’ roept Harry, die dan wegduikt achter zijn driepoot met de camera. Mevrouw Terhal hóúdt hem even zo, en de Siamees zit met al zijn nagels uit en met al zijn haren rechtovereind giftig in de lens te turen. Dan roe Harry: ‘Gauw mevrouw! Gaat u even op uw hurken zitten, dan raakt u uit het beeld! Maar laat hem niet los!’ En daar zìt mevrouw Terhal dan op haar hurken, achter | |
[pagina 41]
| |
de draperie, met boven haar hoofd, in haar handen (die nog ònder de krabben zitten) het volkomen uit zijn gewone doen geraakte dier. ‘Op één van de foto's lijkt hij sprekend een tijger,’ zei mevrouw Terhal. ‘Heel indrukwekkend. Alleen die handen erbij gooien roet in het eten.’ Ik hoor, dat Harry nu bezig is mevrouw Terhals handen weg te werken. ‘Maar,’ zegt Sofietje, ‘daardoor ontstaan er natuurlijk gaten in de Siamees. Die moeten worden bijgetekend. Een hele opgave. Echt vakwerk.’ Ik hoop van harte, dat Harry's vakwerk goed zal uitvallen, want tenslotte ben ìk degene geweest, die hem bij mevrouw Terhal heb geïntroduceerd. Gisteren heb ik erwtensoep gegeten in Amstelveen, bij Christiaan en Elisabeth. Christiaan wilde me 's avonds thuisbrengen met het autootje, maar ik heb gezegd: ‘Nee jongen, doe dat nu niet. Ik neem echt liever de bus.’ Ik ben niet zo op dat autootje van Christiaan, het kan zo raar piepen in de bocht. Elisabeth vertelde me, dat Michiel volgende week naar de kleuterschool gaat. Ik schrok een beetje. ‘Maar het schaap is net vier. En hij kan nog zo làng op school zitten.’ Elisabeth schudde het korte, steile, blonde haar uit haar ogen. ‘Ja, ziet u,’ zei ze, ‘hij wordt zo lastig thuis. Hij verveelt zich en doet niets dan weglopen. Christiaan heeft een hangslot op het tuinhekje gemaakt, maar hij kruipt gewoon dwars door de heg en gaat op avontuur. Hij stapt binnen wáár hij wil. Laatst werden we opgebeld door de oude meneer, die hier achter woont. Michiel was de voorkamer binnengestapt en had de deur van het kanariekooitje opengezet. De kanarie zat op de lampekap en de oude meneer kon er | |
[pagina 42]
| |
niet bij vanwege zijn stijve knieën, en of er onmiddellijk iemand van ons kon komen om te helpen. Ik ben er meteen heen gegaan en ik had het vogeltje gelukkig zó. Maar Michiel was intussen verder getrokken. Ik was doodongerust maar vond hem eindelijk gezond en wel bij het benzine-station. Hij zat naast de pomp en speelde met een kip. Zegt u nu zelf, hij kan dan toch beter naar zo'n klasje.’ Ja, als de zaken zo staan is dat misschien wel veiliger. Maar in mijn ogen is Michiel nog zo'n baby. Het is een pracht-vertoning hem te zien optrekken met zijn tweejarig zusje, en met de grote, bruine hond, en met de hamsters en de duiven. Michiel en Marietje doen me vaak denken aan kindertjes uit een tekenfilm. Ze hebben blonde krullen en grote ronde ogen en lange krul-wimpers; ze lopen rond in helblauwe ribfluwelen overalls met kaplaarsjes en ze zijn altijd buiten. Ze hebben ieder een hark en een schopje en in de achtertuin is een speciaal voor hen afgerasterd plekje, waar ze net zoveel mogen graven en kliederen als ze willen. ‘We hopen,’ zeggen Christiaan en Elisabeth, ‘dat ze van de natuur zullen gaan houden.’ Ach lieve hemel, de natuur! Daar is in Amstelveen ook zoveel niet meer van over. Soms denk ik, dat Christiaan en Elisabeth met hun kinderen en hun dieren en hun tuin vol planten en bloemen eigenlijk zouden moeten wonen in een wijd, open land. Ze zouden een paard moeten hebben, en een paar koeien, en oude bomen, waarin vogels en eekhoorntjes nestelen. Als Christiaan niet zijn werk had aan het lyceum in de stad, waren hij en zijn gezin al lang hier weg, denk ik. ‘Wat een zegen, mevrouw,’ zei Aafje vanmorgen nog, ‘dat onze meneer Christiaan hier zo'n goeie baan heeft! Hij zou anders net een man zijn om te emigreren...’, en ze keek even heel zorgelijk. Aafje houdt veel van Christiaan. Hij is de jongste van de | |
[pagina 43]
| |
kinderen en hij was nog maar net acht toen zijn vader stierf. Hij kon goed leren en het was voor Aafje zowel als voor mij een erekwestie hem de kans te geven te studeren. Wat hebben we moeten passen en meten om hem alles te geven wat hij nodig had! En wat een glorie was het voor ons toen hij die studiebeurs kreeg! ‘Maar evenzo goed,’ zegt Aafje, ‘evenzo goed was het bij tijden niet zo gemakkelijk. Weet u nog, mevrouw, toen hij een microscoop moest hebben voor zijn werk? We hebben toen zolang om bij te verdienen dat kleine zijkamertje verhuurd, waardoor de hele boekenkast op de gang kwam te staan. En de goeie jongen zelf ging bijlessen geven, en 's avonds hielp hij in de apotheek. Wat hebben we met z'n allen geploeterd! En weet u nog dat jacquet, dat-ie moest hebben voor zijn doctoraal?’ O, dat jacquet... Het was alles ik die dagen nog zo vormelijk en ingewikkeld. ‘Huur er een,’ zei ik, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want hij was broodmager en geen enkel huurpak paste hem. Toen heeft Christiaan iets gedaan dat Aafje en ik ontzettend vonden: hij kocht een jacquet op afbetaling. ‘Het zal later toch ook nodig zijn voor mijn promotie,’ heeft hij gezegd. ‘Dan heb ik dat tenminste.’ Aafje en ik zijn ouderwets en we hadden het gevoel, dat het afbetalingscontract het begin was van het einde. Maar gelukkig kreeg Christiaan al heel gauw zijn aanstelling aan het lyceum, en toen waren de ergste zorgen voorbij. Het jacquet werd meteen ‘in zijn geheel’ betaald, en voor ons braken gulden dagen aan. Ik kreeg nieuwe gordijnen, en een gas-oventje, en een met bont gevoerde jas... En Aafje kreeg maat-schoenen, en een betere bril, en een keukenmat, en een leren portemonnee met vijfentwintig gulden... We hebben de lieve jongen moeten remmen, anders had hij zich arm gegeven. | |
[pagina 44]
| |
Tanja zegt: ‘Christiaan is door alles heen een kind gebleven. Hij denkt, dat hij de wereld kopen kan met zijn leraarssalaris... Het is maar goed, dat Elisabeth een beetje zuiniger weet om te springen met het geld.’ Ja, maar ìs dat nu zo? Springt Elisabeth echt een beetje zuiniger om met het geld? ‘Bij het gierige af,’ zegt Tanja. Maar dat is niet zo, dat is echt niet zo. Vanmorgen, voor het ontbijt, net toen ik het lichtje onder de theepot had aangestoken, belde Elisabeth me op. Ze zei: ‘Moeder, bent u gisteravond goed thuisgekomen? We hadden zo'n naar gevoel toen u daar zo alleen wegreed in die bus... We eten zaterdag stokvis met uitjes en worteltjes en Franse mosterd. We rekenen op u. Maar dan laten we u halen en brengen met een taxi! Wat doet het er toe, dat malle geld!’ ‘Het doet er een heleboel toe,’ heb ik gezegd. ‘Ik wil geen taxi, ik ben dol op rijden in een bus.’ Elisabeth is een liefje. Ik moet dat bij gelegenheid toch eens aan Tanja vertellen. |
|