Josefine
(1962)–HenriĆ«tte van Eyk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Ik herinner me in dit verband bij voorbeeld nog zó goed de ellende, die mijn man en ik indertijd hadden met onze Jan, die zich op een dag in het hoofd had gezet, dat hij zou gaan emigreren naar Amerika. Hóé hij op dat denkbeeld was gekomen, hebben we pas later ontdekt. Toen de storm namelijk al was geluwd en Jans emigratieplannen tot het verleden behoorden, vonden Aafje en ik (gedurende de grote schoonmaak) in zijn kamer een boek van een zekere Allan Wood, getiteld: Rick in de Rocky Mountains'. In dat boek ‘waagt Rick de sprong over zee’, wat tot gevolg heeft, dat hij - na allerlei intriges, vechtpartijen, daden van heldenmoed en achtervolgingen ‘op snelle paarden’ - de eigenaar wordt van een mijn, ik meen een zilvermijn. Hoe dan ook, Jan had dat verhaal kennelijk als een soort handleiding beschouwd; overal had hij kanttekeningen gemaakt en zelfs lag ergens tussen de bladzijden een tot in finesses uitgewerkt reisplan. Goeie lieve Jan! Hij zal toen een jaar of zestien zijn geweest. Hij was een uitstekend leerling van het lyceum, maar na de grote vakantie weigerde hij vierkant naar school terug te gaan. Hij wilde een paar maanden ‘naar de boer’; hij wilde leren paardrijden en gitaarspelen; hij wilde - desnoods - nog iets meer van Engels leren, maar hij wilde vooral, op zo kort mogelijke termijn, weg van hier, naar Amerika! Zoals ik al zei hebben we later begrepen, dat de zilvermijn van Allan Wood hier achter zat, maar op het ogenblik zelf waren we verbijsterd over de plotselinge Wild-Westneigingen van onze oudste zoon. Mijn man zei: ‘Wat mankeert jou! Wat weet een snotneus als jij van emigreren! Ik sta er op, dat je eerst fatsoenlijk je eindexamen doet. Daarna kunnen we praten. Niet eerder.’ Enfin, het werd een moeilijke toestand in huis, want onze Jan is een stijfkop... De rector van het lyceum kwam er aan | |
[pagina 36]
| |
te pas, en nòg zo wat mensen. Maar ik geloof nooit, dat hij zijn plannen zou hebben laten varen als de liefde niet een woordje was komen meespreken in zijn leven. Jan raakte namelijk in die dagen verliefd op een meisje, dat op het lyceum twee klassen lager zat dan hij. Ze was een klein ding met blonde vlechten en bruine ogen. Ze heette Jo'tje van Vliet en onze Jan is tenslotte enkel en alleen teruggegaan naar school omdat hij háár daar gedurende het vrije kwartier kon zien en spreken... Jo'tje van Vliet heeft het dus gewonnen van Allan Woods zilvermijn. Niet dat Jans liefde blijvend is geweest, maar ze heeft hem - hoe dan ook - aan school gebonden tot hij het einddiploma veilig en wel in zijn zak had. Wat er daarna is gebeurd? O, van alles. Na Jo'tje is er een andere liefde in Jans leven gekomen, en daarna wéér een andere, en daarna wéér een... Ik vrees, dat mijn oudste zoon in zijn jeugd een verschrikkelijke Don Juan is geweest. Er waren altijd meisjes voor hem aan de telefoon, er waren brieven van meisjes en foto's van meisjes en jammerklachten van meisjes. En later, toen we op ons bovenhuis woonden, heb ik meer dan me aangenaam was moeten optrekken met Jans diverse liefdes; ik heb ze getroost, en geraden, en - als het zo uitkwam - flink de waarheid gezegd. Maar nu is Jan een keurig ‘gezinshoofd’. Het huwelijk van hem en Jolien is - voor zover ik er over kan oordelen - echt goed. En Aafje, die om de een of andere reden niet zo erg gesteld is op Jolien, zegt: ‘Nou, mevrouw uit Haarlem mag haar handen wel dichtknijpen met zo'n man.’ Wat kan een mens toch afdwalen! Ik wilde alleen maar zeggen, dat je met opgroeiende kinderen voor allerlei problemen kunt komen te staan en dat wel naar aanleiding van moeilijkheden die er deze week zijn gerezen tussen mijn oudste kleindochter Sofietje en haar ouders. | |
[pagina 37]
| |
Sofietje is een paar dagen geleden achttien jaar geworden. 's Avonds zou ze haar vrienden en vriendinnen ontvangen in de tuinkamer, waar ze zouden dansen bij de gramofoon, en spelletjes doen en praten. Het is me - dit terzijde - vaak opgevallen, dat de jeugd van tegenwoordig zoveel práát. Dat lijkt me wel een winst. In míjn meisjestijd werd er op partijtjes als regel geen verstandig woord gesproken. De avond was voor de jeugd; dus ging ik 's middags naar Haarlem om Sofietje geluk te wensen. ‘Maar u blijft toch eten, moeder?’ zei Jolien, toen ze mijn mantel weghing in de garderobe-kast. ‘We hebben op u gerekend. En anders zou u Jan niet eens zien. Die komt pas tegen zevenen thuis. En...’ Ze nam me even snel terzijde in de hoek bij het uitgebouwde raam naast de straatdeur. ‘En er is iets met Sofietje. Ze is woedend op haar vader. En op mij. Ze wil het huis uit, in een betrekking. Praat u eens met haar...’ ‘Waar is ze?’ vroeg ik zacht. ‘Binnen,’ zei Jolien. ‘Ze zit met rooie ogen van het huilen op de centrale verwarming en ze heeft alle bezoek voor vanavond afgezegd...’ Het was theetijd. In de kamer brandden de lampen en er stonden bloemen. Het vele licht in het moderne huis van mijn zoon, geeft me vaak het gevoel of ik in die zee van licht zal verdrinken; het maakt me onrustig en tegelijkertijd versuft het me een beetje. Maar nu had ik het gevoel, dat ik me behoorde aan te passen aan dit moderne, aan dit licht, en aan mijn kleindochtertje, dat met een behuild gezicht op me af kwam. Sofietje droeg een wonderlijke jurk van vuurrode baai, zwartwollen kousen en rode schoenen. Haar zwarte haar hing in lange slierten, in een soort georganiseerde wanorde om haar hoofd. | |
[pagina 38]
| |
‘Lieverdje,’ zei ik, ‘wat zie je er uit! Een mooie jarige ben jij met die huilogen. Wat is er in vredesnaam gebeurd?’ Voor ik het wist, zat ze op mijn knie. ‘Vader en moeder,’ zei ze, ‘zijn zo in-gemeen. Ze willen Harry niet ontvangen.’ Jolien, bij de theetafel, uitte een verontwaardigde kreet. ‘We willen Harry best ontvangen, moeder. Maar we willen hem niet ontvangen als haar verlóófde. Hij is twintig en leerling-fotograaf en hij verdient nog geen droog brood.’ ‘Hij wordt foto-journalist,’ zei Sofietje. ‘En ik kan later toch meewerken. Ik kan konijnen en olifanten maken van lapjes vilt. Dat betaalt goed. En verder wil hij er best wat bij doen, als hij de kans krijgt.’ ‘Wat kan hij behalve fotograferen?’ heb ik gevraagd. ‘Typen,’ heeft Sofietje gezegd. ‘En hij is ook baby-sitter. En hij helpt tussen vijf en zes in de fietsenstalling. Hij pakt alles aan.’ Ik vond het flink van die Harry - wie hij dan ook wezen mocht - dat hij alles aanpakte, en ik vond het onverstandig van Jan en Jolien de zaak zo op de spits te drijven. Ik geloof, dat je op het gebied van verliefdheden of - als je wilt - van de liefde, de jeugd een beetje armslag moet laten. Wat deed het er nu feitelijk toe of Harry kwam als verloofde of als vriendje? Als hij níét kwam, zat Sofietje op de centrale verwarming te huilen en wilde ‘het huis uit’, en als hij wèl kwam, wat dan eigenlijk nog! Als de vriendschap níét van blijvende waarde was zou een en ander vanzelf wel tot een einde komen, en als hij wèl van blijvende waarde was, zouden Sofietjes ouders er toch niets tegen kunnen beginnen. Ik zei, dat ik Harry misschien zou kunnen introduceren bij een dame, die een serie foto's wilde hebben van haar Siamese kat, en ik zei tegen Sofietje, dat verloven natuurlijk best was maar dat ze er net zo goed nog even mee zou kunnen wachten. ‘Als ik hem nu eens belde’, heb ik mijn schoon- | |
[pagina 39]
| |
dochter voorgesteld. ‘Helemaal vrijblijvend; we gooien alles over de boeg van de Siamese kat.’ Jolien, die al lang genoeg had van de scène, maakte geen bezwaar. ‘Tenminste,’ zei ze, ‘als de jongen geen illusies koestert.’ Ik heb toen Harry's nummer gedraaid, en die avond kwam hij aanzetten: een lange slungel, stralend van geluk. Hij zat naast Sofietje en hij heeft praktisch de hele tijd geen mond open gedaan. Toen Jan me 's avonds naar huis reed, zei hij: ‘Was dat nu eigenlijk wel verstandig van u, moeder, die Harry te laten komen? Wat moet dat met hem en Sofietje? Er zit geen toekomst in.’ ‘Wie zal zeggen of er wel of geen toekomst in zit!’ heb ik gezegd. ‘En dan, ik geloof niet, dat je je tegen zulk soort dingen moet verzetten. Alles komt zo als het wezen moet. En als je nog zo jong bent als zij, waait het meeste over... Weet je nog wel, Jo'tje van Vliet?’ Jan lachte. ‘Lieve kleine Jo'tje...’ Lieve kleine Jo'tje... Zonder jou zat mijn oudste nu misschien in de Rocky Mountains, in de zilvermijn van Allan Wood... |
|