En dàt de mensen zoiets zeggen, is Gertjes glorie. En beschouwt u dit nu alstublieft níét als snobisme, want: ‘Als ze merken, dat je het moeilijk hebt,’ zegt Gertje, ‘dan ben je wèg.’
Misschien heeft ze gelijk. In elk geval, de Lindersen spelen alle vier hun spel op werkelijk grandioze wijze. Hoe ze het voor elkaar krijgen, begrijp ik niet, maar ze zien er altijd keurig verzorgd uit, en de vriendjes en vriendinnetjes van Rex en Lex zijn altijd welkom, en Frits - de jonge herdershond - is het bestverzorgde dier dat ik ken, en het is altijd mogelijk, dat er ‘een bordje wordt bijgezet’ als iemand tegen etenstijd komt aanlopen.
Het water in de theestoof begon te koken. ‘Zullen we thee of koffie zetten, mevrouw?’ vroeg Aafje.
‘Als het jou hetzelfde is,’ zei ik, ‘graag koffie. Mevrouw uit Haarlem heeft een groot stuk maraskijntaart meegegeven. Het zit nog in mijn koffertje.’
Aafje slaakte een kreet van ontzetting. ‘Ach lieve here, in uw koffertje! Dan zit alles weer met vetvlekken, net als vorig jaar! Mevrouw uit Haarlem heeft niet het minste begrip...’ Ze ijlde weg.
Gek, Aafje mag Jans vrouw niet. ‘Mevrouw uit Haarlem’ doet - in haar ogen - zelden of nooit iets goed. Waar zat hem dat toch in? Arme Jolien, ze meent het zo goed met iedereen, óók met Aafje.
Na een tijdje kwam Aafje terug met de koffiepot en een schaal met het stuk Haarlemse maraskijntaart. ‘Het is dit keer goed afgelopen,’ zei ze, wat stug. ‘Er zat een cellofaantje omheen, maar ànders...’
Ze installeerde zich met haar stop-werk onder de rose schemerlamp. ‘De koffie moet nog doorlopen,’ zei ze. Toen keek ze naar de witte seringen en zei: ‘Ik denk dat meneer Linders een meevallertje heeft gehad.’ ‘Ik hoop het,’ zei ik.