de tulband, die Aafje in ons - op het plat uitgebouwd - keukentje kennelijk juist bezig was uit de vorm te halen.
Tanja was neergevallen in een van de stoelen bij de haard. Ze droeg een eenvoudig bruinwollen jurkje maar een wild-opvallende, vuurrode halsketting en oorbellen.
Ik glimlachte terwijl ik de thee opschonk. ‘Rood bij je rode haar... Ik droeg vroeger altijd alleen maar groen.’
‘O vroeger, vroeger.’ Tanja gooide de rest van haar sigaret in de haard. ‘Ik begrijp nooit hoe u het hier zo lekker warm krijgt met dat open vuur.’ Ze keek tevreden om zich heen. ‘Mooi al dat groen. Eigenlijk moesten er nu kaarsen branden.’
Ik heb een paar kaarsen aangestoken, en we zaten met onze thee bij de haard, en Aafje kwam binnen met drie stukken kokendwarme tulband. ‘Hij valt uit elkaar van de versigheid,’ zei ze. ‘Hij is heerlijk,’ zei Tanja.
De kantoren beneden waren gesloten; je hoorde niets in het huis. Toen ergens in de verte een carillon begon te spelen, stond Tanja op. ‘Zes uur,’ zei ze. ‘Ik moet weg. Ik heb een afspraak om in de stad te eten. Tot morgenmiddag, moeder.’
Nadat ze vertrokken was, bleef nog even, vaag, de geur van haar parfum hangen in de kamer. ‘Met wíé gaat ze nu weer eten in de stad?’ piekerde Aafje bedillerig.
‘Ze heeft zovéél vrienden...,’ zei ik.
‘Dat ìs het 'm juist...’ Hoofdschuddend verdween Aafje met de theeboel naar het keukentje op het plat.
En morgen is het weer Kerstmis. Morgen, tegen de schemer, komen ze allemaal hier, alle kinderen, en alle kleinkinderen.
Jan en Jolien uit Haarlem met hun vijftal. Jonge Jan, hun oudste, is dit jaar student geworden. Hij heeft biologie gekozen als studievak, omdat hij houdt van dieren en planten. Als dat maar niet uitloopt op een desillusie... Sofietje, zijn