kelder, verschrikt door de sousterrainraampjes kwam hangen om te zien wat er aan de hand was.
Jock stond op de keukenstoep. Hij gaf een kort bevel: ‘Omsingel het paleis.’
‘Rataplan, rataplan, rataplan,’ roffelden de reuzenkikkers.
‘Wat zal ons nü overkomen?’ De doperwtendoppers, de roomkloppers, de taartenmakers, de soepknechtjes, allemaal verdrongen ze zich voor de kleine raampjes, en toen ze in het heldere maanlicht Dolle Dorus voorbij zagen galopperen, meenden ze ineens alles te begrijpen: de rovers uit de Kale Bergen waren gekomen om de schatkist te stelen! Zonder zich een ogenblik te bedenken begonnen de koksmaatjes griesmeelpuddingen en kalfsoesters door de raampjes te smijten. En de chef-kok, die een witte muts van één meter vijftig droeg, liep met dreunende stappen de wenteltrap op, greep een hakmes, en keek woedend om de hoek van de keukendeur naar buiten... Maar toen de zevenhonderdtwintig kijkjonkers van de koning in zicht kwamen, sloeg de stemming van het keukenpersoneel helemaal om. De koksmaatjes hielden op met gooien en riepen: ‘Hoera!’ en de chefkok legde het hakmes neer, en ging op de stoep staan buigen.
‘Goeienacht,’ zei Jock. ‘Ik ben de aanvoerder. We zijn hier om Marlotje en de spiegel te halen.’
De chef-kok, die in zijn enthousiasme voor de kijkjonkers Jock niet had opgemerkt, deed onthutst een stapje achteruit.
‘We zijn bezig het paleis te omsingelen,’ zei Jock.