ze omkeren en weggaan? Maar wat zou het geven? Het gevaar is immers overal. ‘En we houden nog zoveel van het leven,’ huilen ze. ‘En we zijn nog zo jong...’ ‘Kop op!’ grommen de zwarte schapen. ‘Laten we onze huid duur verkopen...’
Rataplan, rataplan, rataplan... Een giraffe. Een wit paard en een bruin paard en een veulen met een baron. Ze zetten hun voeten bedachtzaam neer op de straatkeien, hun staarten zwiepen onophoudelijk, en soms is het één seconde of ze terugdeinzen voor iets... Een meisje en een muis op de rug van een koe, die almaar langzamer gaat lopen...
‘Aansluiten! Bij elkaar blijven!’
Ratten en reigers en honden. De witte honden kun je zien, ze lopen met hun kop langs de grond; de zwarte honden zijn stukjes van de nacht. Vóór Jock en de giraffe uit zoemen wolken muggen door de verlaten straten, door de Knipperdakstraat, en de Hoogstraat, en de Marktstraat.
‘Waar is de koning - Leve de koning - gebleven?’
De koning is in de droge stadsgracht, onder de ophaalbrug, gekropen. Laten de reuzenkikkers het volkslied spelen. In de houding apen en ezels en Siamese katers! Leve ons dierbaar vaderland! Leve Lobelia!
Ze waren op het Hofplein aangekomen. ‘Stil eens even...’ riep Jock. Het leger stond meteen onbeweeglijk en luisterde...
De nachtwind jengelde door de gebarsten vensters van de oude Waag. Als de nachtwind even zweeg, hoorde je ver weg, hoog in de lucht, een bibberig stemmetje, dat heel zacht een liedje zong, een slaapliedje...