Jock voelde zich even uit het veld geslagen. Wat wist hij toch weinig af van de gebruiken op aarde! Op de maan wáren geen dames, alleen godinnen, en die zorgden er gerust zélf wel voor, dat haar niets overkwam.
‘Ik had deze dame inderdaad midden in de nacht alleen willen laten,’ stamelde hij. ‘Ik wist niet, dat je een dame niet alleen mág laten midden in de nacht.’
‘Goed... Goed...’ De baron liep haastig het tuinpad af naar de grote weg.
Bij een rozenhaag, die je alleen maar rook en niet zag, wachtte het veulen.
‘Klim op mijn rug, goede baron,’ zei het dier. ‘Ik heb twee benen méér dan u. Als ik hard loop, zijn we er zo.’
‘Goed... Goed...’ Met een lenigheid, die je van zo'n dik mannetje niet verwacht zou hebben, sprong de baron te paard, en een minuut later draafde het veulen met zijn vier lange benen de grote weg op.
De grote weg is breed en recht. Hij begint bij het Houten Stadje, en hij eindigt bij de grens. Het is een goedonderhouden weg, die gemaakt is van eierschalen en apenoten. Links en rechts staan dennenbomen en witte kilometerpaaltjes.
De lucht was lichter geworden. Over de weg en onder de dennen hing morgennevel. Een slaperige vogel zat, nog wat onwennig, te kwinkeleren achter een struik.
Het veulen kreeg aardigheid in de razende rit; sneller en sneller stoof het de weg af in de richting van de grens, die bereikt werd bij het opgaan der zon.