| |
| |
| |
XXV
Dat de oude mannetjes van het oudemannetjeshuis veel weten, is mogelijk, maar ze weten niet alles, en zeker weten ze niet alles van een zo geheimzinnig wezen als de Kristallen Dame. En daar hoeven ze zich gerust niet voor te schamen. Wie weet alles? Wie weet iets met zekerheid te zeggen van deze eeuwenoude spookverschijning?
In vergeelde halfvergane documenten en oorkonden wordt haar naam soms genoemd. Men legt verband tussen haar komst op aarde en de ramp, waarbij - tienduizenden jaren geleden - de Amethysten Vallei ontstond. In de papieren van het geslacht Laayenstein moet daar wel iets over te vinden zijn geweest. Maar die papieren zijn sinds lang verdwenen... In sagen en legenden, in oude kinderrijmpjes, in het sprookje, dat uit de oertijd stamt, óveral, als delen van een legplaat, liggen stukjes van het Kristallen Dame-verhaal. En wanneer de mensen ál die stukjes bij elkaar zouden graaien, wanneer ze alle gegevens zouden rangschikken? Dan zouden ze iets weten, maar nog niet álles.
Alles weet alleen de blauwe papegaai, die zijn nest heeft op de top van een zilverspar. Hij is eindeloos oud, en éénmaal in iedere honderd jaar moet hij verhuizen naar de top van een nieuwe zilverspar, want hij overleeft niet alleen de mensen, maar ook de bomen...
Zijn doffe ogen zien méér dan gewone ogen; ze zien de hele aarde, en de zon, en de maan... In elkaar gedoken, als een verfomfaaid bosje veren, zit hij tussen de sparretakken gehaakt. Hij laat zijn kop moedeloos | |
| |
hangen op zijn witdonzen kraag. Het valt niet mee duizenden jaren oud te zijn en alles te weten... Morgen, of overmorgen, zal hij naar de zon vliegen, want hij verveelt zich op aarde, hij verveelt zich zo onbeschrijfelijk...
‘Blauwe papegaai...!’
Roept hij iets terug? Is dat zijn stem? Of is het de wind in de boomtoppen?
‘Blauwe papegaai, was Marlotje's vermoeden juist? Zijn de Kristallen Dame en de slechte godin, die tienduizenden jaren geleden van de maan gesmeten werd, één en dezelfde persoon? Ze kwam neer op de plek, die ze nu de Amethysten Vallei noemen, nietwaar? Het moet een vreselijke schok zijn geweest...’
‘Het was een ramp, veel en veel erger dan de zondvloed. Ik heb het allemaal zien gebeuren; ik had in die dagen mijn nest op de regenboog. Of Lobelia toen al bestond? Met die vraag heb ik me nooit bezig gehouden. Maar er woonden wel mensen in die streek... Sommigen van hen vlogen van de aarde áf. Anderen werden bedolven onder de bergen. De holbewoners, een dagreis het land in, hielden er het leven bij.
Maar met de mensen, die vlak náást de plaats des onheils woonden, gebeurde iets héél vreemds. Ze kwamen door de schok terecht tussen de ontwortelde bomen van een bos, mijlen verder. Star van ontzetting bleven ze dagenlang liggen in het wirwar van geknakte en gespleten stammen. Toen ze eindelijk, krakend, overeind kwamen, was hun angst, mét al het andere van vroeger, verdwenen. Ze waren nieuw, en hard, en | |
| |
niet echt lévend meer; ze waren van hout geworden...
In die eerste tijden hing in de holle hoofden der houten mensen nog de naklank van wóórden. Hun spreken was echter alleen maar een wezenloos práten. Het eentonige geluid van dit praten klonk als een roffel op omfloerste trom. Op hun houten voeten klepperden ze, links rechts links rechts, door het lege land naar de plek waar ze vroeger, als gewone mensen, hadden geleefd. Niet dat ze zich daar nog iets van herinnerden. Werktuigelijk vonden ze hun weg, en ze staarden onbewogen naar de Amethysten Vallei zonder zich er rekenschap van te geven, dat die vallei er vroeger niet was geweest...
Ze zaten als houten poppen op de rotsen en verwonderden zich er niet over, dat daar in de diepte een onzichtbaar wezen liep te jammeren... Natuurlijk konden ze niet weten, dat het de stem van de onttroonde maangodin was, die ze hoorden. Maar al hádden ze dit geweten, het zou ze niet hebben beroerd.
‘Geen spiegel... Nooit meer een spiegel...’ jammerde de stem, en automatisch namen de houten wezens de woorden over en begonnen méé te jammeren: ‘Nooit meer een spiegel...! Nooit meer...’ Hun geweeklaag vervulde de lucht en werd overal in het land gehoord. En de mensen, die verderop woonden en die er het leven hadden afgebracht, zeiden: ‘Wat is dat toch voor geluid in de verte?’ en ze spitsten hun oren en werden bleek van eerbied omdat ze meenden dat de een of andere godheid uit het verleden tot hen sprak en hen verbood - op straffe van een nieuwe ramp - ooit nog in een spiegel te kijken.
| |
| |
‘Stel je voor, een nieuwe ramp...’ rilden de mensen. ‘Denk eens aan die laatste... Wat er tóen op aarde is neergesmakt mag de hemel weten! De achterlijke jongen, die de schapen hoedt, zingt al maar liedjes over een spook...
Maar al zóu die nieuwe ramp nu ook niet zó ontzettend zijn als de vorige, het blíjft altijd een rámp. Een eenvoudige meteoor kan al hard genoeg aankomen. Het is dus verstandiger het bevel van de goden op te volgen. Weg met de spiegels!’
En dat zou dan de reden zijn, dat Lobelia het land zonder spiegels is geworden.
Natuurlijk had de maangodin heel iets anders bedoeld met haar jammerklacht ‘Nooit meer een spiegel...!’ Ze was woedend en wanhopig geweest omdat zijzélf nu nooit meer een spiegel zou zijn...
Vergeet niet, dat het een ellendig gevoel voor een maanbewoner moet wezen: niet meer te kunnen spiegelen. Ze hebben dat spiegelvermogen van huis uit meegekregen. Het is voor hen het begin én het einde van alles.
Néé! Néé!! Néé!!! De maanbewoners zíén er niet uit als scheerspiegels of als zakspiegels of als de spiegelwanden van een duur restaurant. Je zou misschien het beste kunnen zeggen, dat 't 'm in hun ogen zit. Want op de bodem van hun ogen ligt de zuivere waarheid.
Is dat zo gek? Ze zien rode rozen als rode rozen, ze zien goed als góed en slecht als slécht en zichzelf en alle wezens zoals ze zíjn; volkomen eerlijk.
‘Maar die maangodin, die op aarde viel?’
| |
| |
‘Die spiegelde wel, maar ze spiegelde alleen de verkéérde dingen. Als er iets goeds kwam, kneep ze haar ogen stijf dicht. Zo werd ze een slechte godin. Ze loog en intrigeerde en bracht de maankoning tot het uiterste... Ze kon de waarheid verdraaien tot een wonderlijk kronkelding. Ze stookte iedereen op tegen iedereen, en ze nam de jonge maankinderen zomaar mee naar Mars, waar ze de lelijkste dingen leerden...
Toen de maangodin, de latere Kristallen Dame, zó slecht was geworden, dat er niets meer met haar te beginnen viel, werd ze van de maan gegooid.
Ik heb me wel eens afgevraagd of ze gedurende haar val door het luchtruim nog spiegelen kon... Als ze al iets spiegelde, zal het de bliksem zijn geweest, niet de zon... Maar in elk geval gebeurde er voor haar iets afschuwelijks toen ze op aarde neersmakte. Het meest wezenlijke van haar, haar vermogen om alles kristalhelder te kunnen weerkaatsen, ontviel haar op dat ogenblik voorgoed.
Tengevolge van de vloek, die over haar uitgesproken was, werd ze de Kristallen Dame, iemand door wie je héén kon kijken, maar op wie niets weerkaatste, geen licht of warmte, geen kleuren... En de plek, waar ze was neergekomen, werd een kil en somber oord, even misleidend van aard als zij. Het amethyst van de vallei namelijk is glad en blinkend, maar echt spiegelen kan het niet, daarvoor is het te hobbelig en te bobbelig, iets wat je pas merkt als je er bovenop loopt. Dan glijd je uit, naar alle kanten; de ene bobbel geeft je een zetje vooruit, de volgende bobbel geeft je een zetje terug...
| |
| |
Het is verstandiger daar niet om te lachen. De Amethysten Vallei ís niet grappig; ze is niet alleen een soort mislukte spiegel, maar ook een kwaadaardig stuk natuur, ze is de mensen vijandig gezind evenals de Kristallen Dame...
Kenners van het Lobeliaans verleden hebben zich afgepijnigd met de vraag waarom de vallei juist van amethyst werd en niet van rozenkwarts of aquamarijn... Er zijn er die aannemen, dat de maan die nacht rood van woede door blauwe nevels haar gevallen dochter nakeek. Maar het zou ook kunnen, dat de slechte maangodin haar dansjurk van lila seringenbloempjes nog aan had toen ze neerviel op aarde... Het zijn allemaal veronderstellingen. Zelfs een duizenden jaren oude papegaai als ik kan niet weten waarom de vallei van paars-en-lila amethyst werd.
En wil je nu nog de verdere levensgeschiedenis van de Kristallen Dame horen? Het is moeilijk die te beschrijven. In haar staat van verworden maangodin had ze een afkeer van spiegels gekregen. De herinnering aan haar eerste dagen op aarde, toen ze nog helemaal overstuur was geweest, omdat ze zelf niet meer spiegelen kon, haar wanhopig gejammer van: ‘Nooit meer een spiegel...!’ had haar aanvankelijk met schaamte vervuld. Maar toen ze later merkte hoe averechts de Lobelianen haar woorden hadden uitgelegd en hoe groot daardoor hun angst voor spiegels was geworden, begon ze er een kwaadaardig genoegen in te scheppen die angst - waar ze kon - aan te wakkeren.
Onzichtbaar begaf ze zich onder de mensen en | |
| |
dreigde ze met de vreselijkste straffen... Ze had een schelle, gierende stem. Iedereen bleef staan waar hij stond als hij die stem hoorde. De mannen namen eerbiedig hun muts af, de vrouwen bogen het hoofd, en de kinderen kropen angstig bij elkaar en fluisterden: ‘Daar heb je er weer een...’ waarmee ze bedoelden, dat er weer een van het oude godenvolk aan het woord was...
Zó hield de Kristallen Dame de schrik er in. En na een eeuw of wat vond de bevolking het de gewoonste zaak van de wereld, dat er geen spiegels meer bestonden, wat echter niet weg nam, dat - nu hier, dan daar - er toch altijd nog waren, die peinsden over die goede oude oertijd toen het mensdom zich nog kon spiegelen in een rustig meer of in een gladde rotsschilfer...
Nu zorgde het Ministerie van Klotswezen er wel voor, dat de meren onrustig bleven en de gladde rotsschilfers waren uitgeroeid. Maar voor de rest was alles er op vooruit gegaan; ze hadden huizen met balkonnetjes en schemerlampen, ze hadden fluwelen stoelen, ze hadden roomsoezen en geborduurde pantoffels en piano's. Nee, ze mochten niet klagen.
En de Kristallen Dame? Wel, die liep zo langzamerhand voor gek met haar gescheld op spiegels, die er niet meer waren. Ze kon de Lobelianen daarmee geen schrik meer aanjagen omdat die, op dit ene punt, een gerust geweten hadden. Als ze haar gierstem hoorden, dachten ze nog altijd, dat de een of andere hogere macht tot hen sprak, en ze zeiden: ‘Het zal wel weer de godin van de nacht zijn of de godin van het nood- | |
| |
weer... Wat praat ze toch van spiegels! Ze kan niet mee met haar tijd... Ze wordt oud.’
Toen de Kristallen Dame eindelijk met ontzettend gegil alle ramen van het stadhuis, die - als ze wat minder hobbelig waren geweest - zouden hebben kúnnen spiegelen, had doen springen, zonder dat iemand een spier van zijn gezicht vertrok, begreep ze, dat ze andere bezigheden moest zoeken om haar leven te vullen. Ze trok zich terug in de Amethysten Vallei en zon op kwaad.
Op kwaad hoef je nooit zo érg lang te zinnen, en al heel gauw had ze allerlei nieuwe plagerijen bedacht. Vreemd, dat ze niet eerder op het idee was gekomen, dat je de mensen nog voor ándere dingen dan spiegels bang kunt maken! Maar goed, beter laat dan nooit! Glinsterend van slechtheid toog ze aan het werk. Soms waren het maar kinderachtige streken, die ze uithaalde; ze brak theeserviezen, gooide inktpotten om, strooide zout over de appelbollen... Maar soms ook gebeurden er erger dingen, dan leefde haar kwaadaardigheid zich uit in moord en doodslag, dan vertoonde ze in maanloze nachten haar toverkunst en veranderde mensen in vals spiegelende stukken huisraad: in metalen ketels en kannen en kitten.
Als oud-godin was ze heerszuchtig, en toen ze het volk er weer onder had, sloeg ze het oog op de regerende klasse, en drong zich in aan het hof. Dat was in de dagen van Omozes XI. Men zegt, dat onze Hans II langs een jongere zijtak van deze heerser afstamt. Maar met zekerheid valt hierover, zelfs door míj, niets te zeggen. Wat is afstamming! De geschiedenis wemelt | |
| |
van bastaards en ondergeschoven zonen! En Omozes zelf is een legendarische figuur, van wie we niet veel meer weten dan de naam en dat hij heeft bestaan...
Toen de Kristallen Dame met duivelskunsten en vlijerij van Omozes gedaan had weten te krijgen, dat hij haar in statie als zijn bruid het koninklijk paleis binnen voerde, kon het lieve leven pas goed beginnen. Onzichtbaar zat ze op haar troon en deed alles om Lobelia zo slecht en ongelukkig mogelijk te maken. Bij nacht en ontij joeg ze haar ongelukkige echtgenoot de stuipen op het lijf, en alle leden van de hofhouding - zelfs de kijkjonkers, die in die rauwe tijden toch nog kerels van stavast moeten zijn geweest - lagen voor haar in het stof. Op het paleisdak liet ze een tuin aanleggen, waarin alleen maar halfverwelkte bloemen mochten groeien. Daar speelde ze 's avonds op haar triangel, of smeet met handenvol dorre rozen en anjelieren naar de maan.
Toen Omozes XI eindelijk op zijn zilveren bruiloft, uit angst voor zijn vrouw, was gestorven, kwam zijn neef, Stamelis de Onmondige, aan het bewind.
Door deze Stamelis werd de Kristallen Dame verbannen naar het paleisdak. Ze mocht in de toren wonen, en ze mocht langs de paden van de verwelkte tuin wandelen tot aan de glazen koepel van de troonzaal, verder niet. Maar hoewel ze bewaakt werd door alle vleermuizen en vliegtorren van het land, zag ze toch kans om in het geheim zulke verschrikkelijke dingen te doen, dat de zoon van Stamelis, Kees de Kale, haar bij zijn troonsbestijging meteen maar weer de vrijheid gaf.
| |
| |
Ze ging niet terug naar de Amethysten Vallei, maar bleef wonen op het paleisdak, waar ze wilde bacchanaliën vierde met de oude roofridders... Ook de tegenwoordige ‘spookridder,’ een voorvader van de koude baron van Laayenstein, behoorde een tijdlang tot haar aanbidders. Van hém kreeg ze de diamanten diadeem met de groene veer...
Volgens de overlevering was die groene veer het enige kwetsbare aan de Kristallen Dame. Maar die lichte dreiging van gevaar scheen haar te amuseren. Wie zou het wagen het op te nemen tegen háár! Uitdagend wuifde de veer boven haar kristallen hoofd. Wilder en luidruchtiger werden de feesten op het paleisdak, en soms was het lawaai zó verschrikkelijk, dat de koning in de troonzaal onder de glazen koepel zijn hoofd niet meer bij het regeren kon houden, en door de toren naar boven klom om in vredesnaam maar mee te gaan hossen en schreeuwen.
Zó leefde ze er op los in de riddertijd. Sindsdien is de Kristallen Dame een eeuwtje ouder geworden. Haar uitspattingen behoren tot het verleden. Maar blijf op je hoede voor haar! Als ze in de vroege morgen over de daken van de stad loopt en op haar triangel speelt, loopt het onheil met haar mee.
Je hoeft niet te vragen: ‘Wat voor onheil, blauwe papegaai?’ want ik weet het niet. Ik weet alles van het verleden, maar van de toekomst weet ik niets. Ik kan je alleen dit zeggen: de Kristallen Dame is nog steeds kwaadaardig en onbetrouwbaar, en ze zou niets liever doen dan alle leven op aarde, dat toch altijd nog in kíem de spiegeling bevat, uitroeien...’
|
|