‘De kachel...?’ riep de koekoek. ‘Het was vandaag 109 graden Celsimur in de schaduw...’
Het meisje knikte. ‘Ja. De kachel. Hij wordt altíjd aangemaakt tegen vocht en kromtrekken.’ Toen begon ze weer over ‘meegaan’. Het lantarentje trilde in haar hand. ‘Help me asjeblieft. Ik ben bang...’
‘Hoe heet je?’ vroeg Jock.
‘Ze noemen me Pang,’ antwoordde het meisje. ‘Ik ben een wees, en ik woon hier bij een houten oudoom... Ik studeer voor poppenkastpop.’
‘Dat is lang niet mis,’ zei Groot Konijn vriendelijk.
Het meisje vertelde verder. Het bleek, dat haar ouders wel iets houterigs hadden gehad, maar toch niet echt van hout waren geweest, wat het arme kind in deze omgeving steeds werd nagehouden. Ze was een verschoppeling, en omdat feitelijk niemand op haar lette, had ze ruimschoots tijd gehad zichzelf van alles te leren.
‘Ik ben de enige in de stad, die kan lezen en schrijven,’ zei ze trots. ‘En ik geloof, dat ik ook de enige ben, die wel eens droomt van spiegels... Als ik ze dát vertelde, zouden ze me in tweeën zagen...’
Ze wachtte even. ‘En als ik ze wat ánders vertelde, zouden ze me óók in tweeën zagen,’ liet ze er toen, ineens verdrietig, op volgen. Ze zette het lantarentje op de grond, en wurmde een enorme zakdoek van spinneweb-en-dennenspaanders uit haar kous... ‘En ik ben óók de enige, die bang is... Ik ben verschrikkelijk bang, en toen ik jullie zag, dacht ik: ‘Ik zal ze vragen of ze me willen helpen om die gevaarlijke baron gevangen te nemen...’