kwamen geruisloos van rechts, en van links, en van overal. Ze vormden een kring om de indringers, en ze keken met hun starre houten ogen...
Heel zacht floot het stemmetje van de giraffe. ‘Oppassen... Bij elkaar blijven... Zegt het voort.’
Het licht van de vetpotjesversiering danste over honderden gladde houten gezichten. Jock meende te zien, dat alle blauw- en bruingeschilderde ogen langs hem heen staarden naar de hobbelkeien van de straat, en toen hij zich omdraaide, ontwaarde hij de witte muis, die met een spits angstig gezicht in elkaar zat gedoken.
‘Ja...’ piepte de witte muis, ‘ze hebben het gemunt op míj, omdat ik een knaagdier ben... Ik had wijzer moeten zijn, ik had hier niet moeten komen... Ze haten knaagdieren, sinds mijn overovergrootvader...’ Het arme beest sloeg een trillend pootje voor zijn ogen. ‘Ze zullen zich wreken op míj, omdat mijn overovergrootvader het oude houten mannetje, dat eeuwenlang vermolmd in de diakenbank had gezeten, heeft willen opknagen... Ze zullen me fijnmalen! Help!!!’
Toen de witte muis ‘Help!!!’ had geroepen, leek het plotseling of honderd xylofoons tegelijk, in razend tempo, werden bespeeld. ‘Pang! Pang! Pang!’ De houten mensen drongen snel naar voren, met tientallen tegelijk kwamen ze op de witte muis af en wilden hem grijpen.
Maar Jock was ze voor. Nog net bijtijds griste hij het diertje weg voor de vingers van de burgemeester, en duwde het in de binnenzak van zijn jasje. Toen sloeg hij de heer in de avondcape een barst in het hoofd,