gepraat om hem heen. Toen Jock weer begon over de achterkant van de maan, zei hij min of meer verveeld: ‘Als je maar niet denkt, dat dít de achterkant van de áárde is. Onze aarde heeft alleen maar voorkanten. Het is hier zo geworden door de heidebranden. Als de ene is uitgewoed, begint de andere. Er valt altijd nog wel íets te verbranden voor zo'n brand...’
‘Kijk daar es,’ riep de blauwe reiger, die met de oude leeuwerikdame een eindje vooruit was gevlogen.
Allen zagen hoe in de verte een torentje zich zwart aftekende tegen de vaalgele avondhemel.
‘Volgens professor de Bral,’ zei de koekoek, ‘moet dat de kerk zijn van het Houten Stadje.’
De egelvader op de rug van het hert, gaapte hoorbaar. Toen begon hij weer over interpelleren, en riep met een verongelijkte klank in zijn stem, dat ze al urenlang hadden gelopen, dat hij en zijn familie niet van ijzer waren en dat ze eten nodig hadden, en slaap.
‘Hè ja,’ zei Klein Konijn. ‘Eten en slaap.’
De giraffe ging niet in op dit zot gepraat over eten en slaap voor dieren, die op het oorlogspad zijn. Maar al de anderen begonnen, huns ondanks, te denken aan boterhammen en haver en rijst en melk, en aan een gezellige warme stal met stro...; en ze gingen van het denken almaar langzamer lopen zodat het bijna helemaal donker was tegen de tijd, dat ze het Houten Stadje bereikten.
De koekoek had gezegd, dat professor de Bral had gezegd, dat er in het Houten Stadje houten mensen woonden, maar daarmee had hij niets nieuws beweerd.