De giraffe duwde de paarden opzij, stak zijn kop door de poort, en tuurde scherp voor zich uit.
‘Ik weet niet,’ zei hij, ‘of die berggeiten het er om doen. Ze komen haast niet verder... En met het spookpaard is er óók iets; het galoppeert als een gek maar het schiet niet op... Het is vreemd.’
Voorzichtig slopen alle dieren naderbij, en half angstig half nieuwsgierig keken ze de vallei in.
Jock liet zich van de giraffe zakken, en kroop op handen en voeten onder de poort door naar de plaats, waar het paarse pad begon.
‘Het is ruwe amethyst...’ mompelde hij. ‘Het is bevroren inkt...’ Een wolk kristalgruis woei in zijn gezicht; zijn handen glipten onder hem weg... Het pad was hobbelig en zo glas als ijs.
Met moeite krabbelde de jongen overeind en liep terug naar de anderen. ‘Het is de weg...’ fluisterde hij. ‘Bij iedere stap voorwaarts glijden ze weer een eind achteruit.’
Ze stonden allemaal dicht opeen. Als samenzweerders knikten ze elkaar toe.
‘Ze komen maar heel langzaam verder,’ zei Jock. ‘Het is bijna net of ze stil staan... Het is bijna net als in een droom...’
‘Een droom kan heel belangrijk zijn,’ begon de koekoek. ‘Er is veel over geschreven...’, maar de giraffe viel hem geagiteerd in de rede.
‘Maar het ís geen droom! En ze kómen ook wel verder, al is het langzaam! Als hij zo doorgaat, heeft Dolle Dorus morgenochtend de grens bereikt. Wij moeten hem opvangen bij de uitgang van de vallei. We