De giraffe keek Jock even onthutst aan. ‘Dat is waar ook,’ zei hij. ‘Welke kant moeten we op?’
‘De kant van de plek waar iedere morgen de zon op komt,’ antwoordde Jock.
‘De kant van het Oosten,’ knikte een zwaluw. ‘Dat klopt. Toen we vorig jaar naar het Zuiden gingen, reisden we samen met een ooievaar. Hij praatte de hele tijd over zijn nest in de Kale Bergen... En hij kwam uit het Oosten.’
‘Mag ik even interpelleren?’ Een egelvader met zijn vrouw en drie jongen, die er uitzagen als kleine ronde gootsteenboendertjes, kwam tevoorschijn uit een bed heliothroop, en wandelde tot vlakbij Jock. ‘Deze zwaluw hier,’ zei hij, ‘kreeg zijn inlichtingen van een ooievaar... Maar mag ik u er even op attent maken, dat ooievaars onbetrouwbare dieren zijn? Mijn vrouw en ik hebben daar de droevigste ervaringen over opgedaan. Als een ooievaar zegt: ‘het Oosten’ ís het misschien juist ‘het Westen'...’
‘Ik heb niet gezegd: het Oosten’, zei Jock. ‘Ik heb gezegd: de plek waar de zon opkomt. Wáár komt de zon op?’
De egelvader zweeg. Hij was hier gekomen om te interpelleren, níet om te antwoorden.
‘In míjn tijd,’ zei een stokoude leeuwerikdame, ‘kwam de zon uit het Zuiden. Ik zie hem nóg; hij was groengestippeld en 's middags om twaalf uur droeg hij een paars hoedje met een gouden veer... Maar dat is lang geleden. Niets blijft bij het oude, best kans dat hij tegenwoordig uit het Noorden komt...’
‘Wat doet het er toe hoe het héét, waar hij vandaan