XIII
Jock keek verbouwereerd naar Marlotje en de agent, die in de buurt van de deur op een blauwsatijnen kanapeetje zaten. Een prachtige lakei, die helemaal uit goud en zilver bestond, kwam binnen met een schaal vruchten.
‘Ruim baan voor de sinaasappels van de koning!’
De jongen sprong opzij. Met een gerinkel van edel metaal passeerde de lakei.
Snel liep Jock naar het kanapeetje. ‘Het is júllie koning,’ fluisterde hij. ‘Niet de mijne... Ik weet niet wat hij wil...’
‘Dat zegt hij toch!’ snauwde de agent. ‘Hij wil de spiegel, en hij is boos op jou omdat jij je bij aankomst op aarde met het ding bij het kippenhok hebt vervoegd en niet bij het paleis.’
‘Maar wat gaat het hem eigenlijk aan!’ riep Jock. ‘Het is toch zeker míjn spiegel!’
‘Ha! Ha! Ha!’ antwoordde de agent.
‘Stilte daar bij de deur,’ gebood de koning. ‘Allemaal aantreden! Ik, Hans II van Lobelia, zal jullie een Koninklijk Besluit voorlezen...’ Hij wilde zijn kroon op zetten, en keek even geërgerd rond.
‘Zijn mijn kijkjonkers nu nóg allemaal ziek?’
Een witsatijnen opperlakei, die helemaal kromgetrokken was van het buigingen maken, kwam tevoorschijn uit een nis, bleef in eerbiedige houding staan, het hoofd gebogen tot op het tapijt, en vertelde - schor van eerbied - dat er nog geen enkele kijkjonker op het appèl was verschenen. ‘De toestand is nog steeds