was gesmeten, pardoes op de aarde terecht kwam. Het was zó'n slechte godin, dat alle maanbewoners haar na stonden te kijken om er zeker van te zijn, dat ze echt wég was. Ze hebben allemaal met hun eigen ogen gezien, dat ze neerviel op aarde, dat ze een paar seconden, doorschijnend als een spookbeeld, doodstil bleef staan, om vervolgens helemaal onzichtbaar te worden tussen de rotswanden van een vallei...’
Marlotje wachtte even, en vroeg toen luchtigjes: ‘Is dat soms de Kristallen Dame?’
De jongen, voor wie deze geschiedenis waarschijnlijk al oud en afgezaagd was, speelde gedachteloos met de sokken, waarmee de tafel voor hem vol lag: groen bij groen, en zwart bij zwart, en rood bij rood... ‘Ik weet niet...’ zei hij vaag. ‘Ik weet geen namen... Maar als die Kristallen Dame een spook is...’
‘Sommigen zeggen het.’ Marlotje keek door smalle oogspleetjes naar de gordijnkier, waar een streep avondhemel zichtbaar was. ‘Ik geloof niet in spoken...’
De jongen bouwde nu een pyramide van sokken. ‘Alles wordt van halfdoorzichtig steen...’ zei hij. ‘Waar ze neervallen wordt alles van turkoois of topaas...’
‘Of amethyst...’ dacht het vrouwtje met een beklemd gevoel. Ze veranderde vlug van onderwerp. ‘Dus,’ zei ze, ‘jij wordt tenminste straks weer in dat schepnet naar boven gehaald.’
Jock liet de sokken met rust en schudde krachtig van nee. ‘Ik wíl niet terug in het schepnet! Ik bén niet zo kinderachtig. Op de maan hebben ze me niet nodig, híer wél!’
‘Hier wel...?’ Marlotje trok haar wenkbrauwen op