| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII
Over Betty
Je kunt je natuurlijk in allerlei dingen verdiepen al naar gelang de draagkracht van je hersens. Zoo heeft jonker van Ratburgh zich indertijd met brochures verdiept in de gelijkgeschakelde vuilnisemmers, die te zwaar zijn voor menschen zonder meid.
En de ouwe meneer van Naeldwyck heeft zich verdiept in de telefoon, die net kan doen wat ie wil omdat er geen concurreerende telefonen zijn, en die je natuurlijk noodig hebt om te telefoneeren, wat ie aantoonde in lezingen met lichtbeelden van statistieken en grafische lijnen, tot ie zich als martelaar heeft laten afsnijden over iets intercommunaals dat ie niet gehàd had, wat ontzettend lastig was omdat ie toen op de telefoon van de buren moest gaan leven, tot die verhuisden en hij met hangende pootjes terug kwam in het telefoonnet.
Op die manier ook heeft de vrouw van de Waalsche predikant zich verdiept in de paedagogie omdat ze zelf een leeg leven heeft zonder kinderen met haar eenige man altijd weg op huisbezoek en begrafenissen. Als meisje interesseerde ze zich al voor verbeteringsgestichten en hield causerieën over Moderne Jeugd, en over Misdadige Jeugd, en over Jeugd en Jazz, tot de Waalsche predikant haar wegrukte uit haar werk, dat ze na verloop van tijd weer op breeder basis hervatte, wat ze doen kon door haar | |
| |
fortuin, wat ook de reden was dat ze als machtige factor in het bestuur kwam te zitten van de Internationale Rumby Stichting, die een soort particuliere universiteit was.
Op die Internationale Rumby Stichting is Betty indertijd gestrand, waarvan de gevolgen dan ook niet zijn uitgebleven, wat ik alleen maar eventjes wilde zeggen.
Betty is zwart en zoo lang en slank als een paal met enorme oogen. Ze zou een vrij aardig type zijn als je de sproeten weg dacht waarvoor ze bestraald wordt terwijl ze een muzikaal orgaan heeft dat met vlag en wimpel de hooge c haalt.
Betty's ouders en de mijne hebben al vanaf onze geboorte gekaart; wij gingen intusschen samen naar kinderpartijtjes, en tennissen, en de ijsclub, waar mademoiselle op twee scheefgezakte Frieschen langs de kant krabbelde om op ons te letten tot we groot waren en Betty wilde afstudeeren in kunstgeschiedenis en wijsbegeerte aan de Internationale Rumby Stichting van daarnet.
Ralph Rumby, de beroemde Amerikaansche paedagoog die met zijn borstbeeld buiten staat, is in alles nagevolgd. Het gebouw is van glas en het onderwijs zelf goed maar eenvoudig. Er is een examen om er òp en een ander om er àf te komen. Beide hebben plaats door uitgenoodigde buitenlandsche professoren (à f 150. - per dag plus reis en verblijf) in combinatie met de eigen leerkrachten, die hoogstaande mannen zijn met idealen en eruditie omdat er selectie en uitverkiezing wordt toegepast waar- | |
| |
door het peil stijgt tot in het oneindige.
De vrouw van de Waalsche predikant zat in dat bestuur, waar ze zoo goed als alles te vertellen had door haar financieele constellatie. En toen Betty achter haar rug zakte om er op te komen, wat après tout niet had mogen voorkomen, schreef Gravin Knal, die haar peettante is, een schrijven om revanche onder aanduiding dat professor Mayer uit Parijs de drijfveer was geweest om Betty, die alles wist, met medeplichtige leerkrachten zenuwachtig te maken, wat verkeerd is voor een z.g. paedagoog. En Gravin Knal zei dat Betty al een enorm hoofd had gehad op haar tiende, en dat ze ieder oogenblik nog had zitten studeeren met het oog op dat examen, wat niet eens nóódig was geweest voor een jong meisje zooals zij. Enfin, Gravin Knal wist zèlf eigenlijk niet precies wat ze wilde, maar ze schreef, dat de vrouw van de Waalsche predikant de kinderziel kende, en dat ze verder alles aan hààr overliet wat betreft maatregelen.
En de vrouw van de Waalsche predikant, die tòch al beleedigd was over het feit, dat de examencommissie zonder haar advies optrad, stond voor honderd procent aan Betty's kant, en noodigde haar op de thee, waar ze haar alles liet vertellen, waardoor ze een rotsvaste overtuiging kreeg over de onbetrouwbaarheid van alle examens in het algemeen, en van dit en professor Mayer in het bizonder.
Er ontstond toen een groot spektakel achter de schermen in het bestuur van de Internationale Rumby Stichting, dat daarmee eindigde dat de vrouw | |
| |
van de Waalsche predikant zich er heelemaal van los maakte, ook gèldelijk, wat tot gevolg had, dat de Stichting achter haar ineen plofte.
En Betty vertelde eerlijk overal, dat ze haar de gemeenste dingen hadden gevraagd, professer Maurice Mayer uit Parijs, en eentje uit Engeland met een heele sliert letters achter zijn naam, terwijl de leeraars er bij zaten als Job op de mesthoop.
‘Ze hebben geen verstandig woord gesproken’, zei ze.
Professor Mayer was begonnen met de Cid. Van wie die was? En Betty is tenslotte geen automaat en had het niet meteen geweten, tot het haar te binnen schoot en ze Voltaire riep, maar toen was het al te laat en ging hij er niet verder op door maar sprong over op Rousseau, waar ze heelemaal in thuis was.
‘Cyrano’, had ze gezegd. ‘De Cyrano van Rousseau’, wat hij niet begreep, wat zìj toch niet kon helpen.
En zoo was het maar door gegaan, òòk met de andere vakken. En alles in het Fransch, Duitsch en Engelsch om het internationale karakter van de instelling, en ze insinueerden dat 't eenige voldoende haar uitspraak was, maar ze hàd op dat oogenblik niets om uit te spreken, tenminste niets gòèds, en daarom liet ze alles vallen en gaf geen antwoord meer tot ze een mooie volzin klaar had, waarin ze professor Mayer vertelde dat ie honderdvijftig gulden per dag verdiende met dit examen, dat ie 't dus voor zijn brood deed, wat wel geen schande was, maar | |
| |
wat ie toch niet uit het oog moest verliezen, waarna ze weg rende om in de gang te gaan huilen met haar hoofd op de vrouw van de concierge, waarna ze zakte.
Maar de vergelding bleef niet uit, dank zij de vrouw van de Waalsche predikant, die haar geld retireerde, waardoor alles automatisch afliep.
De Stichting is nu zoo goed als weg, en de leerkrachten staan op straat. Dan hadden ze maar eerlijk moeten zijn en Betty er door laten. Vòòr wat hòòrt wat.
Professor Mayer heeft later in de Fransche pers geschreven over: ‘La France vue par une jeune Hollandaise’, met onjuiste gezegdes, en bedekte toespelingen over Betty en een paar bekende schrijvers, en allerlei dingen die ie zegt dat Betty heeft gezegd, wat niet waar is, of tenminste niet waar kan zìjn, omdat Betty anders niet wijs zou wezen, wat ze wèl is, waaruit je weer kunt zien hoeveel onrecht er is, en hoe reusachtig gemeen sommige menschen kunnen zijn.
Na de Rumby Stichting heeft Betty getracht haar leven op een andere manier te vullen, waardoor ze nu in de gevangenis zit, of tenminste bijnà. Voor diefstal. En ze heeft niet eens ècht gestolen, dat is juist het èrge. Maar de agent, die haar meenam op de boulevard, schoor haar meteen over een kam met àndere misdadigers, waar ie later wel spijt van zal hebben gehad toen ie haar geldelijke draag- | |
| |
kracht leerde kennen door haar Papa, die er na ontzettende moeite eindelijk in geslaagd was hem 's avonds thuis te treffen bij zijn vrouw. De agent zei toen dat ie 't zelf óók ellendig vond, maar dat je niet alles van te voren kunt weten. En wanneer je eenmaal begint je plicht te doen als agent, moet je er vanzelf mee dóór gaan, maar hij beloofde achteraf wel zooveel mogelijk de nadruk te zullen laten vallen op de verzachtende omstandigheden, n.l. dat Betty geen weerstand had geboden (wat ze wèl had), en hij zei dat ie zelf óók vader was van een kind, en hij wees naar een wieg met tranen, en Betty's Papa verdween na een diep gesprek en nam een groot gevoel van eerbied mee voor het menschelijk peil van den Nederlandschen Agent.
Die agent zal dus vrijwel op z'n pootjes terecht komen. En Betty's Papa heeft een Wetboek gekocht omdat ie alles zelf na wil slaan, en Betty's Mama hoopt op een boete omdat ze als de dood is voor hechtenis.
Betty zèlf echter zette in het begin overal groote monden op door haar zenuwen, waarom haar advocaat bij nader inzien overwoog voor alle zekerheid een psychiater-verklaring te nemen met een geestelijke afwijking, waar Betty zich zóó woedend over maakte, dat ze er bijna werkelijk een kréég.
Tòch is de voorgeschiedenis zèlf betrekkelijk onschuldig (Baron Fonck uitgezonderd). Betty verzamelt namelijk stilletjes meegenomen aschbakken van hotels uit een zuiver sportief instinct. De aschbakken hebben zich soms uitgebreid tot suikertangen en | |
| |
champagnekoelers met een compleet bowlstel uit het Ritz als pièce de résistance, wat haar lukte met de hulp van Fred Quall, die zoogenaamd alle obers meelokte naar de chef om te klagen, terwijl zij de boel vliegensvlug in z'n cricketkoffer pakte, wat niemand zag omdat ze de eenigen waren.
Betty ontwikkelde langzamerhand een groote handigheid in die richting, waardoor ze overmoedig werd en zei dat haar heele verjaardagspicnic (die nu in zak en asch voorbij is gegaan) met opgespaarde hoteldingen gedekt zou worden.
Toen vroeg Fred Quall (die later z'n haren heeft uitgetrokken) waar ze dan de vorken en messen vandaan wilde halen, en hij gaf een lachende hint in de richting van het Grand Hotel op de Zuidboulevard waar ze alle heften wit hebben met zwarte letters en 't wapen van de menu's, dat een liggende wijnflesch voorstelt in rood en blauw en geel. En Betty wedde meteen met 'm om een Siameesche kat van z'n Mama, die jongen heeft, dat ze 't doen zou, als hij mee ging, net als met het bowlstel van het Ritz.
Ze reden nog diezelfde avond samen naar zee naar het Grand Hotel, waar ze eerst zouden eten, wat het jongste meisje Fonck, dat Marietje heet, zich erg aantrok, omdat ze zoo goed als verloofd is met Fred Quall, en zich blijkbaar niet kan voorstellen dat er ook wel eens iets reins bestaat tusschen een man en een vrouw, iets zonder sexe, een soort kameraden als dat woord de laatste tijd niet zoo'n vieze, roode beteekenis had gekregen.
Enfin, Marietje zag die mogelijkheid over het hoofd,
| |
| |
en toen Betty en Fred, heelemaal vol van de vorken en lepels en zonder een schijn of schaduw van erotiek naar zee reden, reed Marietje een kwartier later achter ze aan om te zien wat ze gingen doen.
Fred Quall is vijf jaar terug na de H.B.S. bij zijn vader gekomen in de effecten, waar ie feitelijk niets hoefde te doen dan weg blijven, waardoor ie erg sportief is geworden met een heele rij bekers van het biljarten en schieten, en dus een getrainde hulp voor Betty, die op haar strooptochten door hem altijd precies kreeg wat ze wou, waar ie alles voor riskeerde omdat hij au fond veel meer voor hààr voelde dan voor Marietje Fonck.
Maar het was die avond tamelijk vol in het Grand Hotel, en tegen het dessert hadden ze nog maar pas vier messen en drie vorken in Betty's tasch (een extra groote, van varkensleer). Maar met de koffie werd 't stiller omdat alles naar het terras verhuisde, wat het psychologische oogenblik was voor Fred, die vlak naast een vol dientafeltje op rolletjes zat.
Marietje had omstreeks die tijd drie kwartier naast de deur gehangen. Ze had vreemd gedaan in de oogen van een wantrouwend geworden agent, die haar geen seconde uit het oog verloor, terwijl ie kwasie stond te luisteren naar het Zigeunerorkest, dat door de eetzaalramen kwam.
Zoo was de zaak toen Betty naar buiten stapte met Fred en al de vorken en lepels aan haar arm.
Marietje maakte een verdachte beweging. De agent deed voor de zekerheid een stap vooruit, en toen gebeurde er iets met Betty's varkensleeren ooren,
| |
| |
die los lieten door de zwaarte, wat wel heel treurig en toevallig was, omdat op hetzelfde oogenblik, juist onder de oogen der wet, haar tasch en de 15 messen etc. open neerploften op de boulevard met de witte heften en zwarte letters leesbaar voor iedereen.
Betty gaf een gil, maar het heele trottoir lag vol, en hoewel Fred Quall zich ijlings op z'n knieën wierp was het al te laat.
De agent zag het wegschieten der verdachte Marietje voor medeplichtigheid aan. Hij zag het geschitter der vorken in het maanlicht, en zonder zich een oogenblik te bedenken rook hij lont. Hij greep Betty, die zich tot het uiterste verdedigde met een vuist, en slaagde er in haar gevankelijk naar een politiepost te voeren.
Fred Quall, als gentleman, liep er achteraan, op een afstand. En achter hèm aan, óók op een afstand, volgde Marietje.
En het eindigde er mee dat ze allemaal op de politiepost zworen, en Betty's Papa intercommunaal opbelden, en zeien dat de burgemeester een neef was; en de meegekomen agent legde z'n nek achterover op een stoelleuning, omdat z'n neus bloedde van Betty's stompen, wat haar geen goed deed.
Maar 't slot was toch, dat ze tijdelijk werd losgelaten na allerlei eeden en ingevulde lijsten.
En nu wacht ze op haar vonnis. En haar Papa vertrouwt Marietje niet en zegt dat ze de agent opmerkzaam heeft gemaakt, waarover Fred Quall gisteren weer ruzie heeft gekregen met Baron Fonck, die eigenlijk niet precies wist waarom het ging, maar | |
| |
die indertijd een proces verloren heeft tegen Betty's grootvader, waarom ie nu naar de politie ging en getuigde dat Betty een recidivist was met een huis vol gestolen voorwerpen, waar ie een uur later spijt van had, waarom ie Betty's Mama waarschuwde door de telefoon, zoodat ze nu samen bezig zijn om alles te vernietigen vóór de huiszoeking, wat haast niet gaat omdat het porcelein van de aschbakken zoo moeilijk brandt.
Dieren zijn over het algemeen veel hoogstaander dan menschen, hoewel er natuurlijk sòòrten in voorkomen. Vooral wat betreft trouw, wat ik schrijf naar aanleiding van Fred Quall, die weliswaar voor Betty's pleizier Marietje heeft laten loopen, maar die toch geen duurzaamheid heeft in zijn karakter en valt met de eerste stoot, wat bij beesten niet gebeurt omdat die veel edeler en verstandiger zijn, wat je wel niet altijd merkt, maar wat zoo ìs, waarom ze recht hebben op onze liefde.
Om te beginnen de lorre, die gek op me is. Hij staat op de mangelkamer in een aureool van zonnepitten waar de meisjes aanmerking op maken omdat ze geen gevoel hebben en waarvan de huisknecht zegt dat ze te groot zijn voor de stofzuiger. Hij is groen, en soms laat ik 'm naar mijn kamer brengen waar ik met 'm praat omdat ie uit een zonnig land komt en heimwee heeft wat ik zoo goed kan begrijpen omdat ik 's winters óók zoo kan snakken naar de Rivièra. Als lorre een mensch was zou ie even | |
| |
sentimenteel worden als de nagemaakte Zigeunerkapel uit de Blue Cat Bar, maar nu is ie veel te veel een karakter om iets te laten doorschemeren. Hij weet dat sòmmige lorres leven tusschen boomen met lianen en orchideeën, en àndere in een kooi op de mangelkamer. De een dìt en de ander dàt. Hij is een filosoof en leeft zich uit in zonnepitten.
Dan de kat. Geen gewone maar een blauwe angora met een staart, die altijd achter me aan loopt te spinnen, onverschillig of ik in mijn humeur ben of er uit. Als ik dat beest verder vergelijk met mademoiselle trekt hij ook in dàt opzicht aan het langste eind, want die angora is tenslotte net zoo goed een uitheemsch beest, maar hij heeft tenminste getracht zich aan te passen en leeft nu van een bepaald merk sardientjes met steriele room. Hij heeft, in tegenstelling met vele anderen, tenminste de ùìterlijke allures aangenomen, hoewel ie soms nog een vergevelijke aanval van atavisme krijgt zooals verleden week toen ie de kanarie van de chauffeur op at, waarna een wurm van de chauffeur (die kosteloos boven de garage woont) kwam klagen in een geruit schort vol tranen, waarop ik zei: ‘Maar lieve kind, dat kan niet anders. Wij eten koeien net als katten kanaries. Dat is het leven’, wat 't stomme schaap, dat toch al tegen de tien loopt, niet eens snapte. Ze weigerde zelfs een nieuwe kanarie en verdween snikkend op twee ongeveegde modderbeenen.
Waarmee ik en passant maar zeggen wil hoe weinig sommige menschen kunnen verdragen van een medeschepsel.
| |
| |
En als je in deze treurige tijd van onderlinge haat naar een hond kijkt word je stil van eerbied. Onze dieren (een bouvier en een dwerg-bul, die geïsoleerd gehouden moeten worden met het oog op complicaties) bèrsten van trouw; ze zouden zich graag levend laten villen en welk mensch kan hun dat na zeggen? De geschiedenis van Betty en Fred Quall is daar een schreiend voorbeeld van, maar daarover straks, eerst de rest.
Wat visch betreft. We hebben er een paar in de eetkamer (in een kunstmatig aquarium). Ik ontbijt altijd met mijn gezicht er naar toe, en dan kun je heel wat leeren, want al die visschen hebben oogen, en als je een zwijgende maanvisch aankijkt voel je dat in dat kleine glinsterende waterdier een intelligentie huist, waaraan de meeste menschen een voorbeeld kunnen nemen, en dan kom je in opstand als Sofie zegt dat ze niet weet hoe ze de groene aanslag van wier aan de binnenkant weg moet krijgen zonder dweil, want waar een wil is is een weg, en als Sofie een zilveraal was zou ze het ook onaangenaam vinden als ze niet meer naar buiten kon kijken.
Al mijn beesten houden van me, omdat ze weten wie ik ben, en de meeste menschen zijn geen cent waard, en als je bijvoorbeeld de lange garderobejuffrouw uit Scheveningen, die mijn handschoenen heeft laten stelen, op een rijtje zet met een paard, dan zeg ik: ‘Geef mij maar een pààrd.’
Wat dierenliefde betreft hoef je mij dus niets te vertellen, maar toch heb ik een week of wat geleden pas goed gevoeld hoevéél een beest beteekenen kan | |
| |
in het leven van een mensch, en dat Fred Quall in zeker opzicht minder waard is dan het redeloos vee.
Het ging om de beige smous van Betty. Die stond 's avonds om half elf ineens te huilen in de toeter van de telefoon. ‘Hij hééft wat’, zei ze. ‘En ik weet niet wàt. Ik word gek.’
Ik ging er onmiddellijk heen.
Betty zat verwilderd met de smous voor de open haard van haar kamer die nog heelemaal blauw was van de rook van Fred Quall, die de deur had plat geloopen met medicijnen. Ze droeg een Russische pyama van rood met groen, en een medisch student zocht als vriend allerlei dingen na in een diagnoseboek dat te zwaar voor hem was.
Radbout, de smous, hijgde van de beroerdigheid.
‘Wat heeft ie?’ vroeg ik; en toen vertelde Betty van een aangeloopen neef, die gebruik had gemaakt van de gastvrijheid van haar ouders om te komen logeeren, wat tot dááraantoe was geweest. Maar hij had de smous blijkbaar aangezien voor een jachthond en hem meegenomen op een tocht van een dag wat funest was geworden voor zijn pooten en een inwendige darm. En 't was zoo treurig omdat ie was ingeschreven voor een hondententoonstelling tegen de week daarna, en Betty snikte in haar mouw en riep zenuwachtige dingen, en de medische student sloeg het boek dicht en zei dat ie schurft had.
Radbout rochelde. ‘De veearts is er al twee keer geweest’, zei Betty. Ik knielde zwijgend op het haardvel.
| |
| |
De deur ging open en de Mama van Betty kwam in iets gewatteerds met een sjaal, en ze ging zitten en zei eenvoudig: ‘Ik blijf.’ En toen kwam de juffrouw van de huishouding met sterke koffie en sandwiches, en Betty zei: ‘Jan moet gewekt. Hij moet met de auto naar de veearts. Zijn neus is kokend. Ik durf zoo de nacht niet in te gaan.’
‘Jan heeft griep’, zei de juffrouw van de huishouding, maar Betty zei dat ie aspirine moest nemen, en dat een chauffeur die 's nachts niet uit z'n bed wil geen knip voor z'n neus waard is, en de juffrouw van de huishouding zei iets brutaals, en Betty gooide een bordje stuk en ontsloeg de juffrouw met een slag, en de juffrouw holde huilend naar Betty's Papa die juist thuis kwam van iets vroolijks, en Betty's Papa sloeg ineens heelemaal om en koos woedend partij voor de snikkende juffrouw, en hij plofte in de kamer van Betty, en Betty's Mama zei: ‘Moordenaar’ met 't oog op dat ie Radbout wakker maakte uit zijn koorts.
‘IJs!’ zei Betty wanhopig. ‘Is er dan niemand die begrijpt dat ie ijs moet hebben?’
Toen ging Betty's Papa onmiddellijk naar een open gelegenheid waar ze hem kenden voor ijs, en ie bleef weg tot twee uur, waarna ie rood terug kwam met een gesmolten staaf.
En we waakten in ploegen en werden afgelost door Jan met 39, en Betty belde om bouillon en een warme kruik voor z'n pooten, en er daalde een Engelsche logé naar beneden die zei dat ze een moeder had gehad die dweepte met een magnetiseur.
| |
| |
En Fred Quall toeterde aan de overkant omdat ie nog licht zag, en hij kwam zorgelijk binnen door de deur en Betty zei dat ze geen rust zou hebben vóór ze een magnetiseur had, en Fred Quall ging weer op z'n motor en maakte de heele stad wakker tot ie om half vier op de stoep stond met een ongeschoren heer in een cape, die magnetiseeren kon als het moest.
De ongeschoren heer ging in doodsche stilte naast de hondemand zitten en legde een magnetische hand op zijn voorpoot.
Niemand durfde adem te halen, wat een half uur duurde tot Radbout grommend in z'n pink beet.
Dat was het sein voor een algemeen wantrouwen.
‘Radbout heeft nog nooit gebeten’, zei Betty de ongeschoren heer opzij duwend, en de ongeschoren heer zei: ‘Een valsch karakter’ en weigerde te vertrekken zonder rijksdaalder, en Radbout zag er ineens zoo gestorven uit, en Betty kreeg een zenuwbui en deed Fred Quall de verschrikkelijkste verwijten, en Betty's Papa vertaalde alles voor de Engelsche logé, en de magnetische heer moest met een zoet lijntje verwijderd worden van de huisdeur, en Betty gilde dat alle Qualls hetzelfde waren, en Fred sloeg met zijn vuist op de vleugel, en toen we eindelijk weer naar Radbout keken was ie weg op de tochtige gang.
‘Hij is heengegaan,’ zei Betty plotseling berustend, ‘om in vrede te sterven.’
We verspreidden ons zoekend door het huis.
Ik vond hem in een kast, etend aan een worst.
| |
| |
Die worst was de crisis. De veearts, die 's morgens kwam, zei dat ie gered was.
Maar Fred Quall heeft Betty's beleedigingen niet geslikt. Hij is naar Constantinopel gegaan. Op een schip. Wat een hond nooit zou hebben gedaan. Waaruit weer blijkt hoe weinig trouw een man is in vergelijking met een beest.
|
|