| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
Over luitenant Knakkerman
Een carrière is iets heel teers, vooral in het leger, waar alles naar buiten toe zooveel mogelijk eerlijk moet gebeuren.
Maar je kunt op zoo'n boel manìèren eerlijk zijn, wat 't zoo moeilijk maakt, vooral ook omdat de eene superieur weer heel anders eerlijk is dan de andere. En luitenant Knakkerman is zoodoende altijd een beetje onzeker bezig met visites, en bloemen aan vrouwen (wat soms heelemaal verkeerd uitvalt), en tennissen met dochters, en krijgskundige studies, wat z'n oude moeder hem allemaal aanraadt omdat haar man kapitein was bij z'n dood, waardoor ze grondig getraind is in de techniek van de militaire samenleving.
Luitenant Knakkerman heeft op die manier al heel wat meegemaakt met de cavalerie als wapen, vooral ook door z'n uiterlijk, dat sommige menschen intelligent vinden met een rood, hoogblond gezicht, een lange, roode hals, afgezakte schouders, dichtgeknepen oogen en witte wimpers. Z'n beenen zijn een beetje krom door het paard, waar echter tegenover staat dat ie zingt bij de piano van z'n oude moeder, die hem indertijd als kind over de Engelsche ziekte heeft heengeholpen met levertraan en kalk, wat ie nooit vergeten zal, waarom hij haar nu nog altijd alles vertelt voor zoover de welvoegelijkheid dat toelaat. En zoo vertelde hij haar ook het begin | |
| |
van de geschiedenis met de generaal, waar ik me later nog mee bemoeid heb, wat ik beter niet had kunnen doen.
Het is nu alweer een heel tijdje geleden. Luitenant Knakkerman had geluncht bij zijn moeder, en hij zat op een paard en reed langs een weggetje dat een paadje was tusschen twee verschillende korenvelden met de zon achterop. En omdat die zon aldoor maar zonder schaduw scheen, voelde luitenant Knakkerman een soort zonnesteek, die zich openbaarde met dorst, tot er een heel klein cafeetje kwam, dat zoomaar op straat stond, waar ie in stapte uit noodweer, na z'n paard te hebben buiten gelaten.
Luitenant Knakkerman's moeder is weduwe met hem als troost, en 't zou niet in z'n hoofd zijn opgekomen om dat cafeetje binnen te gaan zònder zonnesteek. Maar toen ie eenmaal binnen was viel 't mee, want er zat een gerimpelde generaal zonder uniform, die hij herkende aan z'n gezicht. En de generaal herkende hem òòk aan z'n gezicht en zei: ‘Luitenant Knakkerman, nietwaar?’, en luitenant Knakkerman zei dat 't wààr was, en begon over de zonnesteek ter verontschuldiging omdat 't maar zoo'n heel klein cafeetje was, tot ie begreep dat z'n houding niet fair was tegenover de generaal, die òòk zonder zonnesteek in het obscure dingetje zat, en hij dacht aan z'n carrière en brak alles af, en ze bestelden slecht bier, dat ze dronken tot de schemer viel, waarna luitenant Knakkerman verdween met een hand van de achterblijvende grijsaard.
Maar terwijl ie weg galoppeerde had ie aldoor | |
| |
een verkeerd gevoel of er iets wàs met die generaal, en toen ie later thuis op een cretonne bank zat om z'n gedachten te verzamelen, kwam z'n oude moeder in het lavendel en zei: ‘Is dat niet die en die?’ En toen wist ie ineens alles met een schok, want de generaal van het cafeetje was een hooger iemand met een groote mond en allerlei invloeden, waar allerlei menschen net zoo lang achter aan hadden gehold tot ie een gevaarlijk karakter had gekregen met een omgekeerde uitwerking en een argwaancomplex, waar ie nu mee zat opgescheept omdat ie dacht dat iedereen 'm naliep voor aanbevelingen en promoties, wat natuurlijk niet wààr was omdat iedereen daar te hoog voor staat.
Luitenant Knakkerman begreep dat de generaal hem die dag onmiddellijk verdacht had van het ergste, en hij steunde z'n kloppend hoofd tegen de hooge schoorsteen, en z'n oude moeder streek bemoedigend over z'n brillantine, en hij had echt verdriet over dat kleine cafeetje en ging nog diezelfde avond naar een gròòter, waar ie de generaal zag zitten met een gezelschap, zoodat ie meteen groetend weer door de andere deur verdween.
De dag daarna liep luitenant Knakkerman op de paardenrennen met een meisje. Ze wandelden de tribune op en gingen zitten naast een heer met een hoed, en luitenant Knakkerman zei: ‘Pardon’, omdat ie 'm een peut gaf met z'n elleboog, en de heer keek achterdochtig onder z'n hoed, die ie afnam, en toen was luitenant Knakkerman rood geworden omdat ie de generaal herkende, die opstond en met drif- | |
| |
tige passen langs de afgezette touwtjes ging loopen van het terrein.
Daarna zag ie de generaal op een diner bij een oom. En daarna op nog twee àndere diners. Hij zat tegenover 'm op een bridge drive, waar ie niet weg kon. Hij ontmoette 'm in de schouwburg, in de Ritz Bar, en ergens waar ie maar net deed of ie 'm niet herkende. Hij botste tegen het spatbord van de generaal. Hij kwam nooit anders dan achter de generaal z'n club binnen. Hij vroeg naar de krant waar de generààl mee bezig was. Het was de hoed van de generààl, die hij geregeld van de plank gooide in de garderobe.
En de grijze generaal rook lont, en liep met al z'n rimpeltjes door de stad te vertellen dat luitenant Knakkerman hem lastig viel, en dat luitenant Knakkerman natuurlijk dat tijdelijke baantje wilde hebben van militair attaché aan de internationale wapententoonstelling in Yorkbourne (U.S.A.).
‘Maar hij gààt niet’, zei de generaal. ‘Als ie 't me fatsoenlijk was komen vragen, dan wèl, want ik heb als cadet naast z'n doode Papa in de slaapzaal gelegen. Maar nù! Onwaardige praktijken!’
Dat zei ie tegen iedereen behalve tegen luitenant Knakkerman zèlf. En luitenant Knakkerman zèlf zei: ‘Ik wil niet eens naar Yorkbourne. Heen en terug zeeziek.... Afschuwelijk. Die man weet niet wat ie zegt.’ Maar dat hoorde de generààl weer niet, en zoo ging het door tot luitenant Knakkerman bij ons kwam dineeren met een vreemde wandelstok, die we legitimeerden als een wandelstok van de gene- | |
| |
raal (omdat z'n initialen er op zaten), die hij die dag weer tegen 't lijf was geloopen bij een toevallige ontmoeting bij een willekeurige kapper, waar ie 'm had vinden zitten met een wit laken en een ingezeepte snor.
‘Die man wordt m'n dood’, zuchtte de arme jongen onder tafel, en hij stikte in z'n eendvogel en zei dat z'n eer op straat stond, en dat al z'n collega's niets meer geloofden en aan een stuk door tegen hem insinueerden over dat vervloekte reisje naar Yorkbourne, en dat ie de generaal zou wurgen als ie nog éénmaal het hart had hem tegen te komen.
Enfin, Papa en Mama en de andere menschen vonden hem die avond vreemd (wat ie wàs), en omdat ie eigenlijk niet langer in een stemming was voor fatsoenlijk gezelschap nam ik 'm mee naar mijn kamer.
Hij viel rookend neer op mijn tijgerhuid.
‘Thérèse,’ zei ie, ‘je moet me helpen. Ik heb geen zuster. Alleen maar een moeder, die eigenlijk al veel te oud is geworden.’
Ik knikte begrijpend tegen de haard. In het licht van 't vuur zag hij er uit als een overspannen skelet (hij is mager van huis uit), en ik werd heelemaal wèèk, en ik beloofde hem de volgende dag met de een of andere inteekenlijst naar de vrouw van de krankzinnige generaal te gaan, en daar langs m'n neus te zeggen, dat een kennis van me, een zekere luitenant Knakkerman, absoluut, onder gèèn voorwaarde, òòit van z'n leven, nòòit of te nimmer naar Yorkbourne wilde gaan met 't oog op de zeeziekte heen en terug.
Ik ging dus, en zei al die dingen tegen de vrouw | |
| |
in kwestie, die me met open armen ontving omdat ze Mama wilde hebben voor een voedselcomité, en ik dronk thee tegen de klippen op tot de gekke generaal door de deur kwam, en we net zoo lang over paarden spraken tot we als vanzelf op een zekere luitenant Knakkerman terecht kwamen, een kennis van me, die absoluut, onder gèèn voorwaarde, òòit van z'n leven, nòòit of te nimmer naar Yorkbourne wilde met 't oog op de zeeziekte.
De generaal ging rechtop zitten in z'n weggezakte fauteuil; hij keek naar me als een kat naar een onbeheerde worst....
‘Zoo, zoo....’, zei ie valsch. ‘Luitenant Knakkerman?’
‘Ja’, zei ik een beetje benauwd.
‘Een soldààt’, zei hij
‘Een officier’, zei ik.
‘Een soldààt’, zei ie nadrukkelijk. ‘Een soldààt, die bàng is voor zèèziekte!’
Toen ik weg ging vroeg ie me nog eens of ik 't zèker wist, en ik zei: ja, hèèl zeker. Dat ie nièt naar Yorkbourne wilde, en ik dacht: ‘Alles is in orde’, en ik reed naar huis en telefoneerde luitenant Knakkerman, die ‘Hoera!’ zei.
Maar twee dagen later kreeg ie een bericht. Dat ie naar Yorkbourne moest. Als militair attaché. Acht dagen heen, en acht dagen terug; over zee....
Z'n huilende moeder bracht 'm weg in een zware jas met een mof omdat 't koud was en waaierig. En toen ie terug kwam was ie boos op mij omdat ie dacht dat ik de generaal had opgestookt, en ieder- | |
| |
een zei: ‘Knakkerman is een intrigant. Intriges! Stroopsmeren! Hij heeft net zoo lang achter die ouwe generaal aangeloopen totdat.... Nee! Dàn wij!!’
Wat allemaal vreeselijk slecht was voor z'n carrière.
- - - - - - - - - - - - - - - -
En onmiddellijk dààrna ging ie opnièùw door de diepte met de Maharadja van Jaggermout. En z'n oude moeder troostte hem door te zeggen, dat het goud in de smeltkroes gelouterd wordt, maar ondertusschen zat de arme jongen in een onbeschrijflijke toestand voor het raam van de societeit, en deed de heele dag niets dan kijken. En voor hem op tafel lagen paars-geparfumeerde brieven van een dame uit Parijs, die zei, dat ze hem geloofde, wat ze éérder had moeten zeggen.
Het was alles volkomen onschuldig begonnen met de Maharadja van Jaggermout, die hier bezoeken bracht aan havens en museums en diamantslijperijen, wat ie voor z'n pleizier scheen te doen. Ze sleepten hem in elk geval van links naar rechts in een getailleerde jas van Dompierre en Co. London, en op z'n hoofd had ie een tulbandje met een aigrette, wat luitenant Knakkerman zoo goed weet omdat ie er naast heeft gestaan op bevel van de eeuwige generaal, in een hangar, waar de Maharadja schuilen moest voor een plotselinge regen bij zijn bezoek aan het militair vliegveld, tot er iemand kwam met een parapluie van de man van het buffet in het restaurant, die luitenant Knakkerman boven zijn hoofd heeft gehouden met het oog op de aigrette, die niet nat mocht worden.
| |
| |
Het was alles het werk van een oogenblik, en luitenant Knakkerman maakte kans als tegenprestatie van de Maharadja een jonge jaguar thuis gestuurd te krijgen, waar ie geen raad mee zou hebben geweten in verband met z'n moeder, die al een angora houdt. En hij zei dat de Maharadja een man van de wereld was, hoewel ie koel deed tegen jonker van Ratburgh, die van een kouwe kermis thuis kwam met een interview, dat ie van 'm wilde hebben voor de ‘Strijdbijl’, wat ie wel op z'n vingers had kunnen natellen omdat een achterlijke Oostersche vorst geen sympathie kan hebben voor een weekblad met geavanceerde ideeën.
Maar luitenant Knakkerman had mooie herinneringen van het bezoek kunnen bewaren, als er niet een man voor foto's voor kranten was geweest, die luitenant Knakkerman vastlegde op een plaat met de parapluie boven het hoofd van de Maharadja, wat heel treurig was met het oog op z'n carrière en de eer van het Nederlandsche leger, dat het Vaderland moet dienen met zwaarden en niet met parapluies. En de foto van luitenant Knakkerman met de parapluie boven het hoofd van de Maharadja, heeft in alle kranten gestaan, en iedereen die het zag heeft hem natuurlijk aangezien voor iemand met een mindere positie, wat verschrikkelijk was voor z'n tobbende moeder, die bij z'n geboorte tòch al zoo veel ouder was dan hij.
Maar de generaal reisde in die dagen gelukkig met z'n vrouw door de Pyreneeën en alles zou dus rustig zijn doodgebloed als er niet een geparfumeer- | |
| |
de briefwisseling was ontstaan met een dame uit Parijs, die die foto zag in een Fransch blad, en die luitenant Knakkerman herkende en schreef dat ze altijd al had gedacht dat ie haar bedrogen had als ie zei dat ie luitenant was, wat ook al haast niet kòn met zoo'n houding, en zoo'n conversatie als de zijne!
Luitenant Knakkerman schreef toen een brief terug met een foto van z'n diploma, en een andere van z'n beëediging om de dame in Parijs te overtuigen van de waarheid, maar de dame geloofde de waarheid niet, waarna luitenant Knakkerman bitter werd en z'n hart uitstortte in een volgend schrijven vol opstandige klanken, waarin hij om gerechtigheid schreeuwde en zei, dat het ook inderdaad onwaardig was, de manier waarop je als luitenant werd geknecht in het Nederlandscheleger! Hij zei: ‘Waar blijft de eer van de wapenrok!’ Hij zei: ‘Wij zijn slàven die geprest worden parapluies te dragen!’ Hij zei nog veel meer, niet met de bedoeling dat iemand het hooren zou, maar zoo maar, voor z'n pleizier, en om de dame te laten begrijpen hoe ie verscheurd werd.
Toen de dame dèze brief gelezen had, geloofde ze luitenant Knakkerman, wat ze hem schreef. En ze vertelde de geschiedenis aan een bevriende vriend, die er een heel artikel aan wijdde in de ‘Après Midi’, onder de titel: ‘Wantoestanden in het Nederlandsche leger’, naast een afdruk van de foto, met als onderschrift: ‘Officier ou Laquais?’
En het zou alles nòg goed zijn geloopen als de | |
| |
generaal dat nummer van de ‘Après Midi’ niet in handen had gekregen. Maar hij krèèg het in handen, en zag het artikel, en de foto, en het gezicht van luitenant Knakkerman naast de parapluie, en hij werd blauw en liet luitenant Knakkerman bij zich komen. En toen bleek het dat luitenant Knakkerman die parapluie heelemaal niet had hòèven vast te houden, maar dat hij het ding, in z'n blinde opgewondenheid om de Maharadja van dienst te zijn, zelf uit de handen van den man van het restaurant had getrokken, waarmee ik maar zeggen wil hoe je beter Gods water over Gods akker kunt laten loopen, en hoe dom het is om goed te zijn.
Eens heeft luitenant Knakkerman gevreesd, dat ie z'n ontslag zou moeten indienen door complicaties na een bad.
Het was een Zaterdag in de lente, en omdat de zon scheen had ik zin in de zee. Ik reed dus naar Desmond, ondertusschen telefoneerend omdat ik met mèèr wilde gaan.
Desmond hing over het balkon, en hij zei: ‘'t Is nog te koud en 't is vandaag Zaterdagmiddag, liefste’, en hij schonk wat voor me in, en vroeg of ie er niet in hoefde te gaan omdat ie vies was van de zee op Zaterdag, wat me niets schelen kon omdat ik, persóónlijk, tòch nooit in het water ga, tenminste niet in Holland, want de heele charme van het baden is het drogen, en daar zitten hier allerlei consequenties aan vast met wettelijke bepalingen over gesloten | |
| |
badjassen en zedelijkheid, wat nu eenmaal schijnt te moeten voor het peil van ons strand, waar anders allerlei tricot dagjesmenschen nat en wel met elkaar in aanraking zouden komen via de zee. De moraal van ateliermeisjes die met winkelbediendes komen opfietsen, zou in 990 van de 100 gevallen ten onder gaan omdat een badpak vreeselijk opwindend werkt in dergelijke kringen, die 't bederven voor een meer vergeestelijkte kaste als wij, die te hoog staan voor iets laags.
Toen belde luitenant Knakkerman en ging in de dicky-seat, en we pikten Betty op, die zich toentertijd uit vriendschap interesseerde voor luitenant Knakkerman, die een ongelukkige liefde moest vergeten met de dame uit Parijs, en we reden door de bloembollen, die er een beetje afgeknipt uitzagen, naar de zee, die ons klotsend ontving aan haar boezem.
Ik vind de zee heel goed, maar er moest geen strand zijn, of liever: er moesten geen menschen zijn, tenminste niet zùlke. Die Zaterdagmiddag was het strand bedolven onder emmertjes en scheppende kinderen. Groote kringen pratende badstoelen stonden om kuilen met gedroogde kleeren, en een stel vochtige jongens zat elkaar achterna om een limonadetent.
‘Laten we doorloopen’, zei ik.
Desmond, die weer erg was aangekomen door een paar officieele diners, hipte in een uitpuilend tussorpak haastig over de kuilen, naast luitenant Knakkerman, die een koets had gehuurd voor zijn | |
| |
kleeren, maar die er pas verderop in wilde en die dus met ons opwandelde in een blauwe badjas met groene vogels en knoopen omdat ie dol is op water.
Langzamerhand slonken de menschen, en een eindje verder waren ze heelemaal weg en luitenant Knakkerman negeerde de lage temperatuur en zei: ‘Ik ga er hier in’, en hij zei zelfs, dat ie huidolie bij zich had, waarin ie na afloop zou gaan bakken achter de rug van de wet omdat 't niet mocht, en hij lachte zorgeloos, en de dame uit Parijs raakte op de achtergrond, en hij legde zijn jas tegen een paaltje en sprong er in, en het laatste dat we van hem zagen was zijn hoofd op een golf. De eenzame, blauwe badjas schitterde in de zon toen we voor de zekerheid nog eens om keken.
‘We komen hier straks terug’, schreeuwde Desmond. Toen wandelden we naar een paviljoentje op een duin, waar we tegenop klommen om te zitten. En Desmond dommelde in door het ruischen, en Betty wilde probeeren zich te laten verbranden, en ik keek eerbiedig naar de blauwe zee die aan de voet voorbij rolde, en ik kreeg edele gedachtes en dacht dat ik een zonne-complèt met een parasolhoed zou koopen waardoor ik een paar van mijn strandpyama's kon geven aan mademoiselle, die ze zelf natuurlijk niet draagt in haar positie, maar die een zuster heeft die een seizoen met vier Engelsche babies van een ander in Deauville zit voor haar brood. Ik had indertijd veel succes gehad in die pyama's. De zuster van mademoiselle zou er zielsdankbaar mee zijn. Het is eigenaardig, maar als ik lang genoeg naar de zee | |
| |
luister, zou ik in staat zijn mijn kleeren stuk voor stuk weg te geven.
Het was heel vredig op het terras en na ongeveer een uur was Betty's hoofd verbrand. Toen zijn we afgedaald door het mulle omdat we dachten dat luitenant Knakkerman nu wel klaar zou zijn met drogen. We wandelden naar het paaltje, waar we stil stonden in plotseling opkomende ongerustheid.
De zee was leeg, maar op het verlaten houten dingetje lag nog steeds de onaangeroerde blauwe badjas met groene vogels in het zonlicht.
Vreemd zoo gauw als een mensch soms iets begrijpt.
‘Hij is weg’, beefde Betty, en we zochten angstig de huppelende golven af, en we liepen zenuwachtig heen en weer langs het water, en ik kreeg natte voeten van de vloed, en Desmond zei: ‘Maar hij kan toch zwemmen’, en Betty zei: ‘Hij is te ver gegaan’, en ik zei: ‘Hij had er al lang uit moeten zijn’, en we dachten allemaal aan de dame in Parijs, en Desmond vertrok stuivend naar het bewoonde deel voor een reddingsbrigade, en Betty wilde dreggen omdat luitenant Knakkerman een eenigst kind is.
We kwamen ademloos in het kantoortje van de strandpolitie, waar we vertelden dat er een man verdronk, een héér, bij een paaltje. En we vroegen een reddingsboot, en we kregen een glas water, en het is werkelijk schandalig hoe lakoniek sommige autoriteiten denken over verdrinken. Het eenige wat ze deden was telefoneeren, en wij stonden eenvoudig te springen, en Betty, die veel temperament heeft,
| |
| |
nam de telefoon en smakte hem neer waardoor ie niet meer ging, en ze sleurde een inspecteur of zooiets aan z'n revers naar de deur en riep: ‘Er is een mènsch in nood!’, en op een bank in de hoek zat een grijze man in een nat badpak te wachten op iets dat niet kwam, en al dergelijke kleinigheden zie je in je zenuwen om ze naderhand nooit meer te vergeten.
Desmond wilde weer naar het paaltje, maar iemand zei dat ie moest blijven om straks het lijk te herkennen, en de grijze man begon te vloeken omdat ie kou vatte.
Toen, boven de Urker-muziek die naast het kantoortje speelde ùìt, vloog de deur open. Een oogenblik bleef het stil. Daarna hingen Betty en ik snikkend aan de levende hals van luitenant Knakkerman, die, tegen gehouden door twee agenten, binnen stapte in een badjas, een gròène.
‘Is 'm dat?’ vroeg een stem, en wij riepen: ‘Ja. Ja’, en de grijze man riep óók: ‘Ja. Ja’, maar hij bedoelde zijn jàs, die luitenant Knakkerman bij vergissing had aangetrokken omdat ie drie paaltjes vèrder uit zee was gekomen, waar de grijze man bezig was met duiken, en luitenant Knakkerman was toen doorgewandeld om te drogen op een duin, waar ie gevonden en gevangen was door twee agenten wegens diefstal van een groene badjas met blauwe vogels.
Nadat de grijze man de jas had geïdentificeerd, moest luitenant Knakkerman 'm uittrekken, en de grijze man trok 'm aan en verdween niezend naar z'n hotel.
| |
| |
‘Hij is sprekend de mijne’, zei luitenant Knakkerman rillend. ‘Alleen omgekeerd.’
Toen ging Desmond weg om luitenant Knakkerman's èìgen jas te halen bij het eerste paaltje, maar die was inmiddels gestolen met het nummertje van de koets, die hij vond met fooien, maar die al leeg bleek te zijn omdat de dief er vóór hèm was geweest, wat een groote complicatie opleverde, want hoewel de man van het strandkantoortje luitenant Knakkerman vrij sprak, kon ie niet gaan wegens zijn badpak (een groen), dat onvoldoende was.
We hebben toen een plaid uit de wagen gehaald, waar we hem inwikkelden met veiligheidsspelden, waarna Desmond zoo dicht mogelijk bij het kantoortje is gereden, waarna luitenant Knakkerman naar de dicky-seat is gevlogen, waarna we weg zijn gegaan onder tamelijk veel belangstelling.
En ter hoogte van een boerderij gaf luitenant Knakkerman een kreet. ‘Mijn colbert!’ riep ie schril, en hij zei dat er iets in die gestolen zakken gezeten had: een foto en twaalf brieven van de dame uit Parijs, en hij werd wit en mompelde, dat ie zijn ontslag zou moeten indienen, en dat dit 't eind van z'n carrière was, wat achteraf erg meeviel, omdat de brieven in de zak van een ànder colbert bleken te zitten, een gestoomd, dat thuis op een houtje op hem hing te wachten.
| |
| |
Luitenant Knakkerman heeft kort daarop iets gedaan in de Blue Cat Bar. Hij zat met whisky te wippen op een hooge kruk. En omdat het niet zijn éérste whisky was, en omdat er een onbekende juffrouw naast hem zat in het groen, wipte hij roekeloos. En hij wipte zóó roekeloos, dat ie omviel met z'n kruk en z'n beenen in de lucht, wat ie onwaardig vond, wat 't wàs. En de Blue Cat Bar is een hartelooze instelling, want ze lachten allemaal, en niemand vroeg of z'n ruggegraat gebroken was, wat toch heel best het geval had kunnen zijn omdat z'n ruggegraat van achteren zat, aan de kant van de harde parketvloer.
Enfin, hij is opgestaan, wat Desmond me later in kleuren en geuren verteld heeft. En toen ie stond, heeft de barman geglimlacht, wat hem gek maakte, en hij schreeuwde om de chef en verweet hem dat er een poot te weinig aan z'n kruk had gezeten, en de chef vroeg of ie mee wilde naar een achterkamer om wat te drinken (wat tamelijk gek klinkt als je al in een bar zit), en luitenant Knakkerman liep verontwaardigd mompelend achter de man door een gebeeldhouwde deur en verdween, waarna er iets schijnt te zijn voorgevallen tusschen Desmond en de onbekende juffrouw, die ie kende van een vroegere vriend, en die schaterde met haar hoofd op een koperen roe.
Desmond, die juist een vreeselijke receptie had meegemaakt bij een gevaarlijke gezant, en die nog vol rimpeltjes zat en zorgen, zei met een frons tegen de onbekende juffrouw: ‘Lach toch niet zoo. Hij had dòòd kunnen zijn’, wat haar ontzettend belee- | |
| |
digde, wat ze zei met iets schrils, waar Desmond niet op reageerde, waardoor ze nòg schriller werd, tot ze eindelijk zóó schril was geworden dat luitenant Knakkerman terug schoot door de gebeeldhouwde deur en recht vóór Desmond ging staan en hem op z'n bril sloeg omdat ie een vrouw beleedigde in zijn bijzijn.
Als Desmond een minder soort man was geweest, had ie luitenant Knakkerman een slag gegeven, maar nu gaf ie 'm z'n kaartje, en luitenant Knakkerman zei sneeuwwit dat ie een vriend zou sturen, en er viel een lijkwade over de bar, en ze gingen hun hoed halen, die ze voor elkaar afnamen, en ze draaiden in doodsche stilte door de deur met de portier naar buiten.
Dat was 's middags vijf uur, en om zeven uur stond Betty aan de telefoon omdat ze het gehoord had van de broer van iemand.
‘Thérèse,’ zei ze, ‘je moet alles weten.... Desmond en jij.... Hij gaat duelleeren in de omgeving van Overveen. Morgenochtend om zes uur.’ Toen volgden de bizonderheden. Van Ratburgh en Fred Quall waren de secondanten. ‘Die zitten nu in het bovenzaaltje van het Spaansche restaurant te eten om alles af te spreken’, zei Betty.
Ik stamelde iets schors.
‘Met een revolver’, zei Betty. ‘Met twèè revolvers. Ik heb ze zien liggen bij Van Ratburgh. Ze zijn stapelgek.’ Toen ontvouwde ze iets, en ik zei: ‘Goed. Dadelijk’, en omdat Papa en Mama juist aan tafel waren, stuurde ik mademoiselle met een boodschap | |
| |
onder de soep om te zeggen dat ik er niet was, haalde stil uit de boekenkast Papa's revolver die ie alleen maar gebruikt om dieven aan het schrikken te maken en die heelemaal gevuld is met losse patronen, sloeg een mantel om en een hoed, en reed weg in de richting van Betty, die ik afhaalde.
We waren alle twee erg zenuwachtig. Betty zag spierwit en bibberde in haar marter; ik beet zwijgend op mijn tanden.
‘Het zijn heel mòòie revolvers’, zei Betty, die soms net praat als iemand zonder hersens. ‘Ze hebben ze elk persoonlijk gebracht en geladen. Arme jongens.... Ze liggen zoomaar bij Jan op tafel in de bibliotheek....’, en ik zei: ‘Jan van Ratburgh moest zich schàmen. Je màg iemand niet helpen met een moord. Dan ben je een heler.’ Toen stonden we stil op de hoek van een gracht voor zijn huis, en stapten uit.
Ik had Papa's revolver in een groote tasch aan mijn arm. Betty, die indertijd een dames-schietcursus aan de Burgerweer heeft gevolgd, had ook eentje met losse patronen mee gebracht.
De bedoeling was twee menschenlevens te redden. Omdat Van Ratburgh zat te eten in de bovenzaal van het Spaansche restaurant, was ie niet thuis. We zouden ons met een list toegang verschaffen tot de bibliotheek, waar Betty, die bijna haar diploma schieten heeft, de scherpe patronen uit de wederzijdsche revolvers zou halen en vervangen door de losse van ons.
Toen we belden keek de oude, witgestippelde huishoudster door de bovendeur.
| |
| |
‘Komt U binnen freules’, zei ze. ‘De jonker is niet thuis. Kan ik U misschien met iets....?’
Nu was die huishoudster weliswaar half gek van ouderdom, maar tòch kostte 't heel wat moeite eer ze ons allèèn liet in de studeerkamer.
‘O,’ zei ze, ‘U bedoelt de bibliotheek....’ ‘Ja’, zeien wij. ‘We moeten een boek zoeken. Een paar boeken.... Hij weet er van.’
Ze draaide de lichten aan, sloot de groene gordijnen, en slofte aarzelend weg op een paar bottine's naar het sousterrain.
‘Nu gauw’, zei Betty, die als expert manoeuvreerde met de revolvers.
Ik hield de wacht bij de deur.
‘Hou die lòòp niet zoo naar me toe’, siste ik angstig, maar toen scheen het gevaar al geweken, en we gingen weer naar beneden, waar de huishoudster met een stoof op een blauwe tegeltjesvloer zat, waarvan ze mummelend opstond om ons uit te laten. ‘Er komt vanavond almaar bezoek voor de jonker’, zei ze pratend. ‘Almaar voor de bibliotheek.... Eerst kwam meneer Knal terug toen iedereen weg was. Voor een wetboek....’
‘Z'n testament’, dacht ik triest.
‘En toen,’ ging 't ouwe mensch voort, ‘kwam meneer Knakkerman. Die wilde iets opzoeken in de groote bijbel.’
Diep onder den indruk verlieten we het huis, na eerst de scherpe patronen uit de bibliotheek over de brugleuning in het water van de gracht te hebben laten vallen.
| |
| |
Ik had mijn plicht gedaan, maar om een uur of elf kwam er ineens een zware slag. Dat was naar aanleiding van ongeregeldheden in de krant.
Papa zei: ‘Laat ze maar hier komen. Ik schiet ze pardoes neer.’ En ik zei: ‘Maar u heeft toch geen èchte kogels?’ En Papa zei dat ie natùùrlijk echte kogels had, omdat je als bestuurslid van de Burgerweer een voorbeeld moet geven. ‘Een man een man’, zei ie fier. ‘Het erf onzer Vaderen! Als ik schiet schiet ik rààk!’ De aartjes op z'n slaap stonden bòl van de geestdrift, en daarom zag ie niet dat ik lijkwit naar de telefoon holde.
Ik had Betty vol vertrouwen aangezien als een deskundige op het gebied van kogels, maar nu begon ik ineens te twijfelen of ze 't onderscheid kende tusschen losse en scherpe patronen, en ik belde haar nummer met bevende vingers, en ze kwam en zei eerlijk dat ze het nu zelf ook niet meer zoo zeker wist, dat ze haar best had gedaan, maar dat een vergissing menschelijk was, dat ze zich altijd meer had ingesteld op het mikken dan op het laden, dat ze me aanraadde dadelijk van Ratburgh op te bellen, maar van Ratburgh gaf geen gehoor, en de nacht begon als een angstige droom.
Ik ging aangekleed zitten en besloot te zorgen 's morgens om vier uur met mijn wagen voor het huis van van Ratburgh te staan, vanwaar Desmond zich zou verzamelen om naar Overveen te rijden. Quall met Knakkerman ging over een andere route. Wat ik precies wilde wist ik nog niet.
Om tegen vieren sloop ik weg en kroop in mijn | |
| |
wagentje, dat voor de deur was blijven staan, maar er was iets met de motor, en het begon al te schemeren toen ik eindelijk aankwam voor het huis op de hoek van de gracht.
In het licht van mijn lampen zag ik nog juist de wegschietende achterkant van Desmonds kar, die vreeselijk vlug is.
‘Te laat!’
Als een doodsklok.
Ik begon toeterend te volgen. De minuten schoten voorbij. Als een Walküre hing ik over het stuurrad in het lichter wordend licht. Huizen, open velden, boomen, wegen.... Tot Desmond remde met een bocht bij een klein zijweggetje, waar ik de rooie auto zag staan van Fred Quall....
Wat er tòèn gebeurd is, weet ik niet. Ze gaven me cognac en natte doeken op mijn hoofd, maar stil, achter mijn rug, zijn ze tòch gaan duelleeren. Ik hoorde de schoten, tweemaal drie, en sprong gillend op van de dauw waarop ze me hadden neergelegd.
‘Stel je niet aan’, zei Van Ratburgh, die met een teleurgesteld gezicht om een heg sloeg. ‘Er is niets gebeurd. Ze hebben alle twee in de lucht geschoten.
‘Ongelòòflijke ridderlijkheid’, zei Fred Quall. ‘Van weerszijden.’
- - - - - - - - - - - - - - - -
Later, weken later, zei ik tegen Desmond dat ik het niet begrepen had. We kwamen van een ontzettend diner bij ouwe nicht Bernardine, en zaten ergens intiem met champagne om bij te komen,
| |
| |
en ik had z'n hand gegrepen, wat hem dronken maakte, en hij zei dat ie in de lucht had geschoten omdat ie tòch wist dat luitenant Knakkerman hem niet zou raken, omdat ie de avond van te voren stilletjes bij Van Ratburgh was geweest om de echte kogels uit Knakkerman's revolver te verwisselen met losse. ‘Maar waarom hij inde lucht geschoten heeft, weet ik niet’, zei ie drinkend.
Toen daagde er wat in mijn hoofd. Ik glimlachte en zei dat luitenant Knakkerman dien avond óók stilletjes bij Van Ratburgh was geweest.
‘Hij wilde iets opzoeken’, zei ik. ‘In de bijbel....’
Maar de echte kogels van Papa heb ik verder buiten beschouwing gelaten, omdat 't zoo onpleizierig is als je bedenkt hoe gevaarlijk de gevolgen hadden kunnen zijn.
Luitenant Knakkerman heeft laatst weer iets heel verdrietigs beleefd. Het mag niet bekend worden met het oog op zijn carrière, maar als ik de naam van de stad en het rare huis niet noem, denk ik wel dat het geen kwaad kan.
Luitenant Knakkerman had eens op een keer vreeselijk lang en hard achter elkaar manoeuvres gemaakt ergens in de buurt van een stadje, en toen het avond was voelde hij dat ie bier moest hebben, en hij trok iets politieks aan en ging op een lokaaltrein zitten en reed er heen.
Hij was er nog nooit geweest, en toen ie er kwàm,
| |
| |
liep ie rond als kat in een vreemd pakhuis. Er waren een paar luidruchtige dingen met vlammende letters en piano's, maar je kon niet door de gordijnen heen kijken wat dikwijls een slecht teeken is, en als officier moet je oppassen waar je komt omdat het heele leger achter je staat met een teere reputatie, en daarom ging luitenant Knakkerman niet naar binnen uit wantrouwen maar bleef buiten dwalen tot 't bijna nacht was en ie op een soort kade naast een lantaren kwam te staan.
Achter de lantaren was een huis met een deur. Boven de deur stond niets, en achter een benedenraam zat een opgeblazen dame, waar luitenant Knakkerman uit afleidde, dat er bier te krijgen zou zijn.
Door het raam met de dame tingelde niet het stereotiepe gezaag van een saxofoon, maar het geheel maakte een beschaafde indruk, en daarom stapte luitenant Knakkerman luchthartig toe op de deur, die tegen een leeren kussentje leunde, waardoor ie in een smal gangetje kwam waar 't iets minder beschaafd was door uienlucht en Japansche waaiers en een gerafeld loopertje met een gat.
Achter een matglazen deur zaten stemmen. Luitenant Knakkerman ging op verkenning en kwam in een vertrek met rook, waar 't heelemáál niet beschaafd meer was door 't peil van de menschen.
Aan een ronde, gebarsten marmeren tafel hingen drie individuen van beiderlei kunne. De man had een pet achter op z'n hoofd en dronk bier uit een glas. De vrouwen waren van onder tot boven geverfd, wat luitenant Knakkerman dadelijk opviel.
| |
| |
Zijn eerste aanvechting was dus al dat slechte meteen de rug toe te keeren, maar achter de bierpomp zat iemand met een geruit overhemd en een bril van hoorn, die naar een stoel wees en op zòò'n dreigende toon ‘goeienavond’ zei, dat luitenant Knakkerman zonder meer neerviel.
En toen begon ie bier te drinken, waarvoor ie gekomen was, en de individuën aan de gebarsten tafel hielden op met praten en zaten hem aan te kijken op een bepaalde manier die hem niet beviel, en om er een eind aan te maken gaf ie een rondje, waarna alles veranderde.
De geruite man van de bierpomp peuterde even aan een automatische piano, waardoor er iets van Carmen uit kwam, en de opgeblazen dame van het raam, die de vrouw was van de bierpomp, verscheen door een gordijn in een kimono met vogels en een roze nachtnet.
De vrouw ging naast luitenant Knakkerman zitten en vroeg 'm waar ie vandaan kwam, wat haar niets aanging, en luitenant Knakkerman leidde de aandacht af door te zeggen, dat ie de laatste lokaaltrein had gemist, wat gevolgen had omdat ze hem onmiddellijk een slaapkamer wilden verhuren van alle gemakken voorzien, waar de bierpomp voor de zekerheid meteen luitenant Knakkermans hoed en jas ging weghangen, terwijl luitenant Knakkerman zèlf met een ongerust gevoel aan z'n derde bier begon.
Het gesprek werd algemeen. Het bleek dat de man met de pet de oom was van een renner. De oudste van de twee vrouwen was in het groen met | |
| |
een groote, spierwitte neus van poeder. Ze had kastanjerood haar en een paarsfluweelen baret schuin op haar golven. Ze was van origine handschoenenjuffrouw, tot er een depressie kwam in glacé en wildleer, waarna ze ontslagen werd. De andere vrouw was van zwart satijn met een boa. Die had dezelfde kleur haar maar een ander verleden. Ze kwam uit Hamburg, waar ze nagels had gepolitoerd tot ze geen nagels meer kon zìèn, waarna ze gevlucht was, en geholpen, en geprotegeerd omdat zij uit Duitschland kwam.
Deze vrouwen hadden ieder twee ellebogen op tafel gezet.
De zwarte legde een hand op de retireerende knie van luitenant Knakkerman en zei met een accent dat ze alles begreep omdat ze het zèlf had meegemaakt, en op de gang kraakte een trap, en er schuifelden gestalten langs de matglazen deur op weg naar bed, wat luitenant Knakkerman zoo ontzèttend deprimeerde, dat ie aan z'n vijfde biertje begon, en toen ie aan z'n zevende biertje toe was, vergat ie de eer van het leger, gaf een rondje, en daarna nòg een rondje, en na het derde rondje zei luitenant Knakkerman dat ie iets van Schubert wilde zingen, wat iedereen interpreteerde als onpasselijkheid, waarom ze hem in allerijl naar boven brachten, naar een kamer, waarvan de voornaamste karaktertrek het gescheurde appelmotief-behangsel was, dat in vellen aan de muur hing en rare schaduwen gaf in het stoffige licht van een vergane geelzijden kap boven een ongewasschen bed. Luitenant Knakkerman kroop er in, wat hij la- | |
| |
ter niet begreep omdat zijn leven hoofdzakelijk op hygiënische basis is geschoeid.
's Morgens werd hij gewekt door gekriebel, en schoot in zijn regenjas om beneden te betalen.
In de kamer van de gebarsten tafel hing een geur van rook en alcohol. Het nu leege raam stond open. De kade zag grauw, en de motregen was nog steeds bezig. Door 't raam hing de geweldige vrouw van de bierpomp met een uitgeslagen stofdoek. Ze draaide zich om en zei iets schors. De bierpomp kwam binnen met een kolenkit.
Luitenant Knakkerman las de barometer en voelde dat hij dadelijk weg moest naar de lokaaltrein en een bad, en hij zocht naar z'n portefeuille, maar vond z'n sigarenkoker en een los kwartje, en ondertusschen was de vrouw van de bierpomp een en al aandacht geworden en hield in geladen toestand de wacht voor de matglazen deur.
Luitenant Knakkerman vroeg naar de rekening om tijd te winnen, maar de vrouw bleef hem achterdochtig aanstaren en week geen spier van de deur en zei: ‘f 5. -, en f 3.50, en f 1. - cognac, en ontbijt is f 13.75 plus 10 procent bediening.’
Luitenant Knakkerman zocht maar vond niets, wat ie nog nooit had meegemaakt.
‘Ik zal eenchèque sturen’, zei ie. ‘Mijn adres....’, maar de vrouw stampte, en riep: ‘Cènten!’ en allerlei andere leelijke woorden, en ze stikte van woede, en weigerde de doorgang, en schreeuwde net zoo lang tot het heele hotel achter de matglazen deur stond te luisteren.
| |
| |
De arme luitenant Knakkerman besloot in z'n benauwdheid de weg der jovialiteit te bewandelen. Hij lachte geforceerd, klopte op de kimono en zei: ‘Kom, kom, moeder.... 't Geld is goed. Mijn adres...’, maar zulke mensen zijn net beesten.
Hij viel tenslotte moedeloos neer aan de tafel, en de bierpomp hoonde: ‘Wel ja, neem jij je gemak er maar van. Wij zullen wel wèrken.’
Die woorden schenen de vrouw op een pervers idee te brengen. Ze sloeg ineens heelemaal om en gichelde iets dat al de anderen prachtig vonden, maar dat luitenant Knakkerman niet verstond. Toen sleurde ze hem onder gejuich aan z'n revers de matglazen deur uit, de trap op, een donker portaaltje over....
Achter ze aan stommelde een heel gezelschap, en als de eer van het leger er niet was geweest zou luitenant Knakkerman wel anders zijn opgetreden, maar nu ging ie gelaten mee, en ze brachten hem terug in de slaapkamer met het gescheurde appelmotiefbehangsel, en in een kast stonden 30 rolletjes, die ze er uit haalden, met een stijfselpot en andere technische instrumenten, en de vrouw wees naar de scheuren en zei dat luitenant Knakkerman het huis nièt uit zou komen vóór en aleer ie de heele kamer behangen had. Alles ginnegapte, tot ze hem met de stijfsel ziedend alleen lieten achter de gesloten deur.
Luitenant Knakkerman zegt, dat 't heel gemakkelijk is om je geduld te verliezen en leeuw te worden, maar 't is veel hoogstaander om te denken aan | |
| |
de gevolgen. En de eer van het leger was luitenant Knakkerman zóó dierbaar, dat ie al die 30 rolletjes appelmotief-behang aan de muren plakte.
Om 11 uur kreeg ie koffie door een reet, en om 5 uur was alles afgeloopen. Toen ie op een perronkaartje met de lokaaltrein van 6 uur terug ging, vond ie de portefeuille in de voering van z'n vest.
Luitenant Knakkerman zegt, dat 't leven een leerschool is, maar dat hij, persóónlijk gesproken, toch liever geen behanger zou willen zijn.
Luitenant Knakkerman en Amélie van Naeldwijck hebben samen een ongeluk gehad, en omdat hij geen ruggegraat in z'n karakter heeft, is zij daar onmiddellijk van gaan profiteeren met funeste gevolgen.
Amélie is de eenige dochter van de ouwe meneer van Naeldwijck, die dol is op politiek en kunst van goeie schilders. Ze is eenigszins geelachtig en te dun, wat niet wegneemt dat ze toch een mensch is, ook al wòrdt ze met de dag ouder, wat overigens niets met deze geschiedenis te maken heeft. Ze heeft verder al vanaf het Lyceum rondgeloopen met een onbeantwoorde vereering voor Guus Knakkerman, (dit terzijde), en zat om de haverklap bij z'n rheumatische mama, die alles aanmoedigde met het oog op haar financieele zijde.
En verleden maand ging ze wèèr op pad naar de arme oude mevrouw, met wie luitenant Knakkerman zich toen juist geïnstalleerd had op de top van | |
| |
een nieuw flatgebouw met het oog op haar rheumatiek en de zon, die veel meer schijnt in de hoogere lagen.
Om vier uur die dag zat hij, nog niets vermoedend, op een chaise longue met de stad aan zijn voeten te lezen, en hij luisterde naar een zingende bouilloire en de pennen van de oude mevrouw, die bezig was met gebreide eierwarmers voor een nicht. En ondertusschen viel de schemer, en de moeder van luitenant Knakkerman voelde tocht, en ze gingen op zoek om te zien waar ie vandaan kwam maar vonden niets, en ze zei dat de flat niet deugde, en dat het wortelnoten cabinet krom trok naast de centrale verwarming, en dat alles spleet door de droge hitte, en dat de muren te klein waren voor de schilderijen, waardoor Overgrootpapa Knakkerman en het schilderij van de ‘Dame in zwarte kant met de roos’ op de badkamer stonden, waar ze natuurlijk niet konden blijven, wat allerlei complicaties gaf waarover luitenant Knakkerman en zijn moeder samen zaten te tobben bij het licht van een cretonne kap, tot Amélie werd aangekondigd met een bos gouden chrysanten om de familie welkom te heeten in haar nieuw home.
Ze was die dag wijnrood met een grijze vos en bijpassende chasseur op haar hoofd, waaronder haar neus uitkeek met een blauwachtig puntje van de kou op straat.
Ze zei, dat ze hoopte dat mevrouw Knakkerman gòèd was, maar deze beklaagde zich over vochtplekken en tocht en gehoorigheid en revolutiebouw, en ondertusschen hingen Amélie's oogen aan de roode | |
| |
luitenant, die niets deed dan schrapen van zenuwen, want als regel vermijdt hij Amélie, omdat hij weet dat ze gevoelens koestert, die hij nièt koestert, wat benauwend is voor een geboren gentleman.
Enfin, na een tijdje kreeg hij het zòò warm, dat hij naar de telefoon sprong om een taxi, waarmee hij zei, dat hij ergens heen moest, maar Amélie liet hem niet los en staarde met een gefingeerde schok op de pendule en riep dat ze zich een uur vergiste, en of ze zoover mee mocht, wat de oude mevrouw natuurlijk weer aanwakkerde door te zeggen, dat hij haar brengen zou, waarna luitenant Knakkerman met transpireerende vuisten achter Amélìe in de lift verdween.
De lift in het nieuwe flatgebouw was er een die vanzelf ging. Toen het matglazen deurtje dicht was, werd Amélie speelsch, wat een ontzettend gezicht moet zijn geweest. Ze duwde luitenant Knakkerman op een roodleeren zitje en vroeg of ze alles zelf mocht doen, wat ze dèèd, tot ze van 5-hoog omlaag vielen en bleven hangen tusschen 2 en 3, van waar ze eindelijk met veel gegichel op de grond terechtkwamen.
Luitenant Knakkerman greep toen in verademing de deur, maar Amélie had door haar opwinding een handle uit het lid getrokken zoodat hij vast zat, en door het matglas schemerden de tralies van de liftkooi, en ze riepen bonkend, maar in de hall was niemand, en luitenant Knakkerman gebruikte een pennemes, waarna hij weer in beweging kwam, en een dame, die op de derde wachtte, vertelde later dat | |
| |
de lift 15 keer langs was geschoten met twee verlichte schimmen van menschen achter het glas, tot ie weg bleef. Ze ging toen zoeken en vond hem met het hoogste gedeelte boven de vloer van mevrouw Knakkerman's flat uitsteken, waarna ze alarm blies bij de concierge, die dadelijk boven kwam met de chauffeur van luitenant Knakkerman's draaiende taxi en een paar familieleden. En terwijl ze op hulp wachtten werd luitenant Knakkerman gek van angst, al die tijd alleen met Amélie in een hokje van een paar cubieke meter. En hij ging op het bankje staan, en sloeg het glas stuk en schreeuwde om cognac en lucht.
Het was 5 uur geweest toen ze vertrokken. Om 6 uur schoof de juffrouw van de huishouding versterkende sandwiches door het gebroken glas, en de dame van de derde kwam na het diner terug en ging op haar knieën liggen om ze moed in te blazen, en ze zag dat Amélie haar armen om luitenant Knakkerman's uniform had, en ze zei met een knipoogje tegen de oude mevrouw, die persoonlijk in een rolstoel naast de kooi zat, dat uit lijden verblijden voortkomt, waar die uit afleidde, dat haar zoon en Amélie elkaar gevonden hadden in 't oogenblik van beproeving, wat in zeker opzicht waar was, want Amélie had gebruik gemaakt van de toestand om haar hart te laten doorschemeren, wat luitenant Knakkerman, die nog nooit een vrouw in 't gezicht heeft geslagen, in een vreeselijk parket bracht. En toen ze er eindelijk om 8 uur uitkwamen, stapte Amélie stralend naar de rolstoel, en vertelde alles, en luitenant | |
| |
Knakkerman kon alleen maar knikken, en z'n oude mama bood haar flat aan als nestje, en de dame van de derde hing links en rechts verhalen op, waardoor luitenant Knakkerman als gentleman gebonden was, en de taxi-chauffeur diende een rekening in van f 17.50 voor vier uur wachten.
Mevrouw Knakkerman heeft de flat al ontruimd, die nu door Amélie gemeubeld wordt in staal met moderne meesters op de vochtplekken.
|
|