| |
| |
| |
Hoofdstuk II
Over mezelf
Iemand weet nooit van te voren wat er naderhand gebeurt, en als je denkt de goeie weg op te wandelen is 't de verkeerde. Maar als je blijft probeeren komt er tenslotte altijd een uiteindelijk einde met een oplossing. Dat is zoo met mij. Het begon al meteen na mijn dansdébacle. Ik was toen nog jonger dan nu en wilde een andere roeping hebben omdat ik het bovendien niet goed en eerlijk vind dat een bepàald soort vrouwen altijd alleen maar roepingen heeft.
Ik had in Parijs (met Mama) een lange ontwerper leeren kennen van bronzen koeien, die verwerkt waren in gespmotieven en sierspelden. Het was een vooraanstaand ontwerper, en hij hòèfde (geldelijk gesproken) heelemààl niet te ontwerpen, maar hij deed het tòch, uit aandrang. Hij zei: ‘Mijn vader heeft olie (hij bedoelde: aandeelen), maar dat zou voor mij, als zoon, nooit een reden zijn om....’ Hij bestond van de olie van z'n vader, maar z'n sigaretten betaalde hij allemaal zèlf, met z'n kunst.
‘Ik wil òòk zooiets’, zei ik later thuis. ‘Waarom zou de eerste de beste typiste wèl geld verdienen en ik niet? Ik verveel me. Ik wil een roeping. Ik wil werk.’
‘Wat voor werk?’ zeien ze, en ik herinner me nog de rimpel waarmee Mama in haar theekop keek, en ik huilde heele nachten als ik dacht aan de leege kost- | |
| |
schoolvriendin, die in 't buitenland omhoog klom in de kunst, terwijl ik daarentegen met mijn heele artistieke begaving was vastgeloopen in de dans, die me niet voldeed, wat ik trachtte te vergeten, waarom ik de vreemdste dingen wilde doen en heelemaal overspannen raakte en tobde over het feit dat mijn Papa aldoor maar meer belasting moest betalen, en dat de oude freules Knoop Knoop al hun paarden en auto's hadden verloren op één na, en dat de van Naeldwycken bezuinigden op het personeel en de schouwburg, en dat er haast nooit meer iemand doen kon wat ie wou, en dat Gravin Knal er over dacht om margarine in te voeren, en dat 't heele dameskoor was opgeheven, en dat John volgend jaar niet in Leiden zou gaan studeeren, maar gewoon in Amsterdam, en dat Gravin Knal gezegd had: ‘Verkwisting is zonde in een tijd als deze’, en dat dat wààr was, en dat ik daar maar zat en nooit iets meemaakte, en dat ik me verveelde, en dat 't mijn plìcht was mijn maandelijksche toelage te verhoogen uit eigen bron.
Er was een bedelaar aan de deur geweest met potlooden. Zelfs die bedelaar verdiende geld.... Ik stak mijn kokend hoofd in het kussen en huilde.
‘Het arme kind’, zei Mama. ‘Ze zou àlles aanpakken, als ze maar wist wàt.’
Tot ik een halve betrekking accepteerde als assistente in de kliniek van onze tandarts, die speculeerde op het aanstaande gebit van Papa, en die mijn voorgangster (een gewone verpleegster), opzei met 't oog op de overtolligheid.
| |
| |
Ik bleef daar drie weken, maar toen kwam er iemand met een kaakontsteking, waarna ik mijn onmiddellijk ontslag indiende.
Na de kliniek kreeg ik een heel verantwoordelijke positie in de besloten showroom van een Fransch Huis. Er wandelden daar modellen met eigen mannequins, en er was een stalen salon de réception waar een juffrouw zat op een stoel. Die juffrouw kwam uit een minder milieu en gebruikte haar salaris om het in een bodemlooze put te gooien wat er verder niet toe doet. Ze had geen houding, en ze had geen Kinderstube, en ze joeg de klanten weg, en ze werd vervangen door mij in 't zwart velours, en de verkoop van het Fransche Huis steeg enorm omdat al mijn kennissen naar me kwamen kijken tot ik er genoeg van kreeg.
Maar 't is heerlijk om nuttig te zijn en extra-geld te verdienen, vooral ook door 't moreele overwicht dat je er van krijgt, en dus ging ik naar de Algemeen Ethische Radio Omroep en zei tegen de voorzitter wie ik was.
De voorzitter zat in een verwarmde groen-pluche kamer met een orgel en een valsche piano, en vroeg me of ik thee wilde, maar ik was daar niet gekomen om thee, maar om werk.
‘Ik behoor tot het leger van jonge werkloozen’, zei ik achteloos, maar hij knikte treurig en zuchtte dat ie al iemand had, en toen liet ik 'm duidelijk blijken dat m'n Papa in bepaalde comitees zat, en ik stipte familierelaties aan, en dat ik zòng.... Sopraan.
‘Ja....’, zei ie krabbend. ‘De sopraan wordt eigen- | |
| |
lijk verzorgd door een gediplomeerde dame.... Maar als u denkt dat u....’
‘Natuurlijk’, zei ik. En ik liet doorschemeren dat het ministerie een eigen oom van me was, en toen verdween de gediplomeerde dame uit de aethter, en werd vervangen door mij met een geheim pseudoniem. En ik zong net zoo lang voor de microfoon tot ik naar een keelspecialist moest met een beroepsziekte.
Maar tòch begreep ik dat de tijden tè ernstig waren om bij de pakken neer te zitten. ‘De handen uit de mouwen’, schreef de oude gravin vanuit de Rivièra, en toen liet ik me in met een scheepvaartmaatschappij voor een film.
‘Thérèse doet veel te veel’, zei Mama tegen de vrouw van de Waalsche predikant gedurende een Wijdingsdienst. En de vrouw van de Waalsche predikant zei: ‘Ik ga in retraite. Een wèèk. Ik word gèk (dat is zoo). Al die machines. En al die menschen. Wat is er nu eigenlijk weer met Thérèse? Ze kan beter thuis blijven en tapijten maken, en puddingen.’ Waarmee ik maar wil aantoonen hoe weinig sociaal sommige menschen denken en voelen.
Maar om op die scheepvaartfilm terug te komen. Het was de Haarlemmer Lloyd, een maatschappij van een neef.
‘Voor 't journaal’, zeien ze. ‘Een aardige opname: De passagiers gaan aan boord.’
‘Een reclàme-film’, zuchtte Mama. Maar ik zei dat van 't een 't ander komt, en dat Greta Garbo òòk niet ineens begonnen is met haar laatste film.
| |
| |
En Betty, het vriendinnetje van Dalcroze met wie ik ook samen op school heb gezeten en in Lausanne, deed mee. En het honorarium was eigenlijk heel aardig, en Papa bracht ons geschminkt met de wagen naar Rotterdam waar de meeste booten liggen, en we werden voorgesteld aan een filmman en liepen in tweed reispakken met suit-cases de loopplank op en neer van de Haarlemmer Lloyd I, voor het journaal.
‘De passagiers gaan aan boord’, dat is heelemaal niet zoo eenvoudig als 't lijkt!
We hebben 25 keer gerepeteerd voor we het kenden.
We moesten lachen, en wuiven naar de kade, en de suitcases zòò houden dat iedereen het etiket van de maatschappij kon lezen. En als we allèèn waren geweest was 't natuurlijk metèèn goed gegaan, maar er waren nog achttien andere passagiers van niks, die te stom waren om te begrijpen dat je niet voor elkaars gezicht moet wuiven, en er was een meisje om te huilen, maar ze huilde verkeerd, en er was niemand die bèter huilde, want iedereen wilde liever lachen. Maar toen 't donker werd was ie klaar en gingen we uitgeput met het honorarium naar bed.
Toen we de film echter later op ons gemak zagen draaien, moest ik tot mijn schrik een van de overige passagiers identificeeren als de platina manucure van Madame Elisabeth, wat een zware schok was voor mijn trotsch als Werkende Vrouw, waardoor ik even totaal tot stilstand werd gebracht.
| |
| |
Iets later echter klopten mijn literaire gaven aan de deur. En nu heb ik een artistièke roeping, een èchte: ik schrijf.
Ik kan soms op de gekste plaatsen inspiratie en goede gedachtes krijgen. Het is onzin om te zeggen dat je daarvoor naar de natuur moet gaan, of de eenzaamheid. Dat geldt misschien voor menschen die er moeite mee hebben. Maar bij mij gaat alles vanzèlf, want als ik alleen al naga hoeveel ideeën ik allemaal uitwerk in de Beauty Parlour van Madame Elisabeth, sta ikzelf paf. Temeer omdat ik daar toch nog moreel word gehandicapt door de schok van het telkens opduikende gezicht van de platina manucure, die iets iritant-collegiaalsch heeft gekregen na onze collaboratie in de Haarlemmer Lloyd film.
En ik zou natuurlijk al lang met mijn haar en mijn nagels en de rest naar een ander zijn gegaan, als Madame Elisabeth, na maanden zoeken, indertijd niet een speciaal procédé had uitgevonden voor mijn roestblond, waardoor ik met handen en voeten aan haar vast zit. En hoewel ik al verscheidene wenken had gegeven in de richting van de manucure, die me niet bevièl, ontsloeg ze haar niet, omdat achteraf bleek, dat ze een dochter was, die haar terloops ontviel onder de electriseermachine, wat ik eerst haast niet begrijpen kon, omdat Madame Elisabeth tenminste ùiterlijke beschaving heeft, en de manucure alleen maar sex appeal met te lage halzen, wat ze er om doet.
| |
| |
Later bleek dan ook dat ze de dochter was van haar man, maar in elk geval bleef ze rondloopen door de Salon, en begon aldoor wèèr over die ongelukkige film, wat me dol maakte.
En zoo was het ook weer verleden week, tot ik eindelijk alleen bleef in m'n hokje met het procédé van het roestblond, dat een uur moet intrekken, terwijl mijn gedachtes kwamen en gingen.
Ik dacht aan de mevrouw uit het hokje naast me. Die had een gesprek met de manucure over nagels. Ze zei: ‘Mijn nagels zijn een ruïne omdat ik gisteren in kokend water moest met het zilver.’ En ik dacht: ‘Wat een lèèg gesprek’, en de manucure maakte een geluid van ontzetting, en de mevrouw ging voort en zei: ‘Vroeger waren ze van nature roze. maar door het zilverwasschen.... Arbeid adelt, maar je nagels knappen af.’ En toen vertelde ze hoe het kwam dat zij zilver had gewasschen inplaats van iemand ànders.
Ik luisterde, niet omdat het me interesseerde, maar omdat ik wel eens weten wilde wat ze zèi.
De mevouw van de nagels had een binnenmeisje uit Kennemeroog, dat naar de begrafenis wilde van een harer ouders. En omdat het een speciale gelegenheid was geweest had de mevrouw van de nagels het binnenmeisje laten gààn, maar ze moest vóór het diner terug zijn met het oog op het zilver.
En omdat sommige menschen doodvallen op een kwartje, ging dat binnenmeisje uit gierigheid niet met de officieele trèin, die wij, als Christenen, heb- | |
| |
ben te eerbiedigen, maar met een onwettige autobus voor de goedkoopte. En de heenreis en de begrafenis verliepen gesmeerd, maar op de terugtocht werd de onderkruipende autobus midden op de Kennemerhei in beslag genomen door het gezag, omdat anders iederèèn met een autobus zou gaan, en de trein, die dan toch tenslotte de òùdste réchten heeft, volslagen voor gèk zou rijden. En toen moest het binnenmeisje van de mevrouw met de nagels met al de andere passagiers midden in het donker op de Kennemerhei blijven staan, waardoor het dien avond mis liep met het zilver.
Toen ze zoover was ging de mevrouw van de nagels weg uit het hokje naast me, en de onzichtbare stem van de manucure zei iets tegen de juffrouw van de gezichtsmassage, die vond dat 't kinderachtig was geweest van het gezag om midden op de hei een gevulde bus in beslag te nemen, en de twee vrouwen werden anarchistisch en zeien dat je dan eigenlijk ook auto's en fietsen en wandelclubs in beslag moest nemen, waaruit bleek dat er bij haar een volslagen gebrek aan piëteit bestond tegenover de staatsspoorwegen. Waar het echter niet bij bleef.
Behalve mij was het stil in de salon; ze hadden dus de tijd en stapten over op de beenen van een revue. Daarna ritselde er een papieren krant; toen gingen ze zachter praten, en lachen, waarschijnlijk over mannen, wat ik me allemaal zoo goed kon voorstellen van een meisje met het voorkomen van de manucure, die wel ontzaggelijk gemeen zal zijn geweest.
Zoo kwamen mijn gedachtes als vanzelf op de | |
| |
zedelijkheid, omdat dat iets is dat er nu eenmaal moet zijn, vooral voor zùlke menschen.
Het is gek, maar ik heb opgemerkt dat de een veel meer kan doen dan de ander, wat wel zal samenhangen met een inwendige graad van beschaving.
Als ik een jurk draag zonder rug gebeurt er niets, tenminste niets onaangenaams, maar als mademoiselle zonder rug uitgaat (wat ze eens gedaan heeft om op haar verjaardag met een overgekomen zuster naar een dancing te gaan) gebeurt er van alles. Zoo iemand provoceert dubbelzinnigheid. De heele dancing werd opgewonden over de rug van mademoiselle, waar ze uit afleidden, dat ze voor niets terug deinsde. Ze zeien de verschrikkelijkste dingen, wat ze tegen mij nog nòòit hebben gedaan, en onder een rumba is mademoiselle toen gevlucht, en huilend thuis gekomen, wat we later via Sofie en de keukenmeid van de naaister hebben gehoord. Zulke menschen moesten zulke dingen ook niet dòèn.
Mademoiselle was argeloos, laten we dat tenminste nog maar veronderstellen. Maar er zijn ook moedwillige gevallen, gevallen van menschen, die de aandacht trekken ten koste van de moraal. En als je dan bedenkt dat moraal het eenige is, dat ons volk onderscheidt van het redeloos vee, krijg je een gevoel van bange angst voor de toekomst. We hebben radiocontrôle, en filmcensuur, en allerlei andere mooie, opbouwende dingen, maar er ontbreekt nog veel. Wat we hier o.a. erg noodig hebben is een particuliere commissie van hoogerhand, die toezicht houdt | |
| |
(mèt recht tot ingrijpen) op kleeding, zeden en gewoonten van een bepaalde categorie. Dem Reinen ist alles rein, maar voor de ànderen moet er een commissie komen, dat is beter.
Zoo dacht ik er ook over hoe goed het zou zijn de aandacht van de politie te vestigen op een zeker perceel, waar ik een maand of wat terug getuige was geweest van een massale zedenverwildering op groote schaal, wat ik meteen beter van het begin tot het eind kan vertellen terwille van de eventueele duidelijkheid.
Ik was die dag aanvankelijk naar een saai feest gegaan met Betty en de Van Naeldwijcken en Desmond Knal, die er in Den Haag iets voor had laten schieten. Het geheel ging uit van de roeivereeniging, die eens iets ànders had willen bedenken en gezegd had, dat 't uitsluitend een feest zou zijn voor gegrimeerde hoofden.
Ik had het hoofd van Greta Garbo genomen, en Desmond was geschminkt als een dronken man, en de Van Naeldwijcken hadden elkààrs gezichten, en Betty liep rond met het hoofd van een baby.
Maar in weerwil van dit alles hing er een begrafenisstemming omdat er iets scheen te zijn tusschen de voorzitter en de secretaris, en omdat we de zaal van het Ritz niet hadden kunnen krijgen, en omdat iedereen elkaar herkende, waardoor alles bij voorbaat in het water viel.
Wat mij betreft, ik was, behalve m'n hoofd, in glad paars fluweel tot mijn ooren, maar wat geven al die détails als de goede sfeer ontbreekt! Onze | |
| |
hoofden zaten vol schmink maar onze harten bleven onberoerd.
Als een paard in de tredmolen danste ik rond. De eeuwige cirkelgang. Tot ik mijn neus ging poederen.
Toen ik terug kwam stond er naast de portière van de deur een man, die een ober beetpakte en naar Jonker van Ratburgh vroeg.
Ik herkende hem niet, wat voor hem pleitte, of liever voor zijn hòòfd, dat bruingeschilderd was met een zwarte krulpruik vol gekleurde veeren. Hij droeg een lange, donkere jas, die bijna tot op z'n voeten hing.
De ober liep met een smeltende plombière en had haast, en daarom (en òòk omdat ik z'n stem wilde hooren om hem te herkennen) ging ik naar hem toe en zei, dat van Ratburgh met iets in bed lag, en ik herkènde z'n stem niet, en we bleven doorpraten over willekeurige koeien en kalven, en hij keek met opgetrokken oogen de zaal in en zei dat ie nog nooit zóó iets vreeselijks had gezien als dit feest van de roeivereeniging.
Ik lachte tegen hem omdat ie een vriend was van van Ratburgh, en ondertusschen had ik aldoor glimpen van Desmond, die met z'n dronkemanshoofd tot vervelens toe naar me stond te wenken, en daarom zei ik ‘goed’ tegen de man in de lange jas, en ging mee in een gehuurde taxi naar iets anders, een besloten bal masqué dat je al op straat kon hooren.
We klommen een trap op, langs een nachtwacht met een boterham, en kwamen door een deur in een pieterig portaaltje. Daarachter was een zaal met mu- | |
| |
ziek, waar ik me herinnerde in mijn vroeger leven al eens geweest te zijn met een journalistieke vriend van van Ratburgh, die lid was van dat lokaal, waar mislukte artisten en mindere intellecten 's avonds voor hun pleizier in kwamen zitten, wat ik wel weer es aardig vond om te zien, vooral omdat 't een speciale avond was, wat voor zulk soort menschen altijd een heel evenement is.
Op de roeivereeniging kende ik iedereen, maar hier kende ik niemand, wat me een luchtig gevoel gaf. Het peil van publiek was natuurlijk veel lager, maar dat kòn ook al haast niet anders.
De muren waren vol dubbelzinnige voorstellingen, die wemelden van armen en beenen. In een onhygiënisch zijhokje stonden havelooze menschen te eten aan oudbakken stukjes brood met omgekrulde zalm.
In de eigenlijke zaal hing de rook in lange guirlandes om de goedkoope verlichting. Een schuifelende drom danste op een paar instrumenten, maar voor ik me verder kon oriënteeren sleepte iemand, die verkleed was als tijger, me mee naar een bartje, dat een verkapte keuken was. De verkleede tijger bestelde een overgeloopen glaasje met iets verschrikkelijks voor me, dat ik gedeeltelijk omgooide over een groen-tricot dame in een netje, die dacht dat ze een zeemeermin voorstelde.
De menschen om me heen verkeerden in het stadium dat ze hun maskers hadden verloren, en de costuums waren niets. Er was een schaap in een nachthemd, wat ik vreeselijk grof vind, en een man in een flanelletje; maar er waren gelukkig ook nog | |
| |
menschen zònder costuum, en een paar oogenschijnlijk fatsoenlijke vrouwen.
Na een tijdje viel ik in de armen van een roodgestreept zwempak met een baard. Een klein, kaal mannetje in een pyama gaf knipoogjes om de hoek van een houten schotje, waarna er iemand met verkeerde bedoelingen kwam, waar ik zoo van schrok, dat ik me intuïtief vastklampte aan mijn tijger, die zich omkeerde en de pruik van Greta Garbo van mijn hoofd streelde, wat iedereen nogal aardig scheen te vinden.
Ik stond toen in een kring naast de cassa, en ik zei: ‘Laat me er door. Ik wil een auto hebben’, en iemand zei: ‘Dat wil iedereen’, en in de deur van de zaal met de muziek zag ik het bruingeschilderde hoofd van mijn natuurlijke beschermer, de man van de roeivereeniging.
Op dat oogenblik passeerde een ober met een opgeheven blad, en ik verdween achter zijn rug uit de bar, terwijl ik de pruik van Greta Garbo in haar vet gaar liet smoren.
De man van de roeivereeniging stond midden in een groep, waar z'n geschilderde hoofd boven uit stak als een baken in zee. Toen ik er bij kwam gingen de menschen opzij, en wat ik tòèn zag was ellendig.
De man had z'n lange jas uitgetrokken en ontrolde zich nu zoo goed als naakt voor mijn oogen. Een kannibaal in bruine verf. Een uit stroo bestaande zwembroek, die geen naam mocht hebben, was het eenige....
| |
| |
Ik voelde me draaierig worden, waarvan hij gebruik maakte door me verdwaasd mee te nemen, dwars door de zaal, naar een tafeltje vol bruingeschilderde lichamen.
Ik viel neer op een houten canapé, pal naast een vreeselijk individu, dat bezig was al het zwartsel van zijn neus te transpireeren. Het wemelde van stroo en kralen en allerlei andere vieze dingen. Ik zat daar in mijn statige paars velours als Job op de mesthoop.
‘Whisky!’ zei de man van de roeivereeniging.
Ik dronk geparalyseerd. Ons tafeltje stelde zich aan als een gek. Er kwam iemand met een toestel om te fotografeeren. Mijn pruik danste voorbij. Maar het liet me koud. Alles liet me koud....
De man van de roeivereeniging heeft me later naakt en wel thuis gebracht in een verlichte auto.
Hij heeft me niet aangeraakt omdat de verf afgaf, wat trouwens voor mij persoonlijk niet zoo erg zou zijn geweest omdat ik sterk genoeg sta voor het slijk. Maar ik bedacht wel hoe ongelooflijk gevaarlijk een dergelijke situatie zou zijn geweest voor een meisje als de manucure met haar te lage hals in het hokje naast me, omdat zoo iemand feitelijk al is voorbestemd om zich weg te gooien. En ik hoorde weer hoe ze hoe langer hoe zachter was gaan praten, wat me hinderde omdat ik haar niet meer kon volgen, waarom ik haar riep, en vroeg of 't nog lang duurde, en ze kwam en keek op haar pols en zei: ‘Nog tien minuten’, en omdat ze blijkbaar een olifantshuid had begon ze, nog steeds onder invloed van die gezamenlijke Haarlemmer Lloyd film, wèèr op gelijke voet te- | |
| |
gen me te praten en vroeg of ik naar een feest in Wassenaar was geweest, waar ze twee dames voor hadden gekapt, waarna ik haar eens en voor al trachtte duidelijk te maken wie ik wàs, dat ik niet links en rechts naar onbekende feesten ging, dat we verplichtingen hadden tegenover onszelf en de maatschappij, omdat wij een nààm hadden te verliezen.
‘U kunt dat natuurlijk moeilijk begrijpen’, zei ik.
‘Nee....’, zei zij, en toen is ze weggegaan en teruggekomen met een geïllustreerd blad uit de portefeuille, en ze zei: ‘Misschien wilt u wat lectuur?’, en ze vouwde het open bij een bepaalde pagina, waarna het intrekkende procédé op mijn hoofd me tot een obsessie werd omdat ik weg wilde, omdat ik op een foto van ‘Een vroolijk groepje’ mezelf herkende, met een opgeheven glas, als een lelie tusschen tien naakte, bruingeverfde kannibalen....
Ik bleef echter zitten, overwon mijn ergernis en glimlachte.
Toen dacht ik door. Ik dacht dat ik gelukkig mèèr kon doen dan een ander, dat 't zelfs mijn plicht was me in te laten met ièder genre.
‘We moeten alles onderzoeken om 't goede te behouden’, zegt Gravin Knal in haar laatste brochure. Maar tegen de manucure sprak ik voor de zekerheid toch maar van een carnavalsenquête die ik had gehouden voor een Amerikaansch blad, omdat zoo'n soort mensch de waarheid zou hebben opgeblazen tot een monster.
| |
| |
Ik heb in doorsnee veel meer initiatief dan de meeste menschen, en laatst zei mijn Mama: ‘Kindje, zul je me altijd beloven voorzichtig te zijn? Je maakt zulke roekelooze plannen’, waar ze zich eigenlijk niet ongerust over hoeft te maken omdat ik ze altijd maak voor een ànder, bij wie ze soms zelfs heel goed gelukken.
Zoo heb ik een vriendin, die met een geredde ontdekkingsreiziger is getrouwd. Ze heet Halma, naar een gefortuneerde Friesche tante van 80, waar ieder oogenblik iets mee gebeuren kan, en hij heet Reginald Oats, van de Engelsche tak uit Manchester.
Ze hebben laatst samen op hun flat een kind gekregen, dat veiligheidshalve óók maar naar de tante van 80 is genoemd, die iets acuuts heeft aan haar nieren.
Maar als je iets doet, moet je het góéd doen, en Halma wist dat ouwe tante Hooghertinga (zoo heet ze) erg gesteld was op doopen, en daarom stuurde ze een ernstige brief naar Leeuwarden (waar ze zit) om haar uit te noodigen voor een doopmaal, en of ze dacht dat ze het met haar nieren zou kunnen klaarspelen om het kind vast te houden in de kerk.
Er arriveerde onmiddellijk een zilveren rammelaar en een spaarbankboekje, waarna Reginald zich verzekerde van de hulp van een Schotsche geestelijke, die hier en daar in het Koninklijk Huis had gedoopt, en met wien ie naar hazen had gejaagd in de buurt van Aberdeen.
Wat het doopmaal zèlf betreft, dat legden ze in | |
| |
handen van het Ritz, en ze noodigden 20 gasten uit, en stelden alles vast op een Zondag in Januari van het vorig jaar.
De Zaterdagmorgen voor de Zondag kreeg ik een zenuwachtige telefoon. Ik reed er heen, en vond Halma met haar hoofd op een kussen tegen de radiator zitten.
‘Het kan niet doorgaan’, zei ze, maar Reginald rochelde iets over de geestelijke uit Aberdeen, die al op zee zat.
Alles kwam bij elkaar. Baby Oats had geniesd. En de temperatuur was gedaald tot onder het vriespunt (bùiten). En er was een sneeuwstorm gekomen met noordoostenwind. En in het ochtendblad stond dat er iets heerschte. En in New York waren 30 personen bezweken aan de kou. En het gebeurde wàt dikwijls, dat iemand iets krèèg in een steenen kerk. En baby Oats woog nog maar pas 7.5 pond.
Toen we zoover waren kwam er iemand vertellen dat de noordoostenwind nog veel noordoostelijker was geworden, en dat de ingang van de kerk (waar je dan toch tenslotte dóór moest) een draaikolk vormde op een hoek.
Gedempt vanuit de kinderkamer klonk gehuil en het geluid van nurse, terwijl de sneeuw op de vensterbank steeds dikker werd.
‘We moeten wachten tot het voorjaar’, zei Halma, maar Reginald zag de complicaties van de geestelijke en tante Hooghertinga, die er al bijna waren, en hij stipte de 20 gasten aan, en de bloemwinkel die voor de tafelversiering zou zorgen, en 't Ritz, dat | |
| |
al een man had gestuurd om de gaspitten in de keuken te tellen.
‘We gaan toch met de auto’, zei ie sussend.
Maar toen rammelde de noordooster aan de balcondeuren, en Halma vroeg hem of ie 't hoorde, en hij zei ‘ja’, maar omdat ie vroeger om de haverklap naar de Noordpool ging, zei ie, dat ie 't nog wel eens erger had meegemaakt, en Halma zei, dat hij toen ouder was geweest dan drie weken en 7.5 pond, en hij voerde de Eskimokinderen aan ter verdediging, wat schipbreuk leed op Halma's gezond verstand.
Er zijn oogenblikken, dat ik verbaasd sta over mijn eigen hersens wat betreft de gedachtes. Zoo ook toen. Ik kreeg een idee, dat gebaseerd was op de jongste zoon van onze chauffeur, die vier weken is. Dat kind was zoo sterk als een leeuw, volgens Mama, die erg goed is voor haar ondergeschikten en er ieder oogenblik heen gaat met een kip.
Ik stelde voor dat kind naar de Engelsche dienst in de Stadion Kerk te sturen inplaats van baby Oats die geniesd had, want alle babies zijn hetzelfde, en geen mensch zou het merken. Na afloop kon nurse het chauffeurskind dan weer terug brengen naar de garage.
Halma straalde. ‘Thérèse,’ zei ze, ‘als ouwe tante Hooghertinga ooit stèrft, krijg jij haar robijnen medaillon....’
Reginald was minder enthousiast omdat ie vond dat er iets oneerlijks in zat, en omdat baby Oats feitelijk een meisje was en het kind van de chauffeur een jongen, en omdat 't wel eens kon uitlekken.
| |
| |
Maar Halma en ik sloegen alles dood en zeien dat je wat moest durven wagen voor het geldelijk heil van je kind en voor een historische porseleinverzameling, die anders tòch maar nutteloos naar het Leeuwarder museum zou verhuizen.
Enfin, alles kwam voor elkaar, met de chauffeur, en ook met nurse, die eerst ethische bezwaren had gehad. En tegen de avond arriveerden de geestelijke uit Aberdeen, en tante Hooghertinga in een geruite cape van marter en hermelijn.
Maar laten we dadelijk beginnen met de kèrn, d.i. met de Stadion Kerk, of liever daarnà.
Die Zondag floot de sneeuw om de daken. Halma was zielsgelukkig dat baby veilig in haar wiegje kon blijven liggen, hoewel dat toch een beetje anders uitviel dan we hadden verwacht.
Tegen het begin van de avonddienst verdwenen zij en Reginald met de geestelijke uit Aberdeen en tante Hooghertinga naar de Stadion Kerk.
Nurse zou daarnà komen met de valsche baby in lange kant, en ik beloofde thuis de wacht te blijven houden bij de echte. Een ingewijde naaister moest de Duitsche juffrouw en de keukenmeid op een afstand houden.
Wat dat betreft ging alles prachtig, maar ondertusschen schijnt er in die kerk iets te zijn gebeurd in het binnenste van tante Hooghertinga, de geboorte van een fanatieke liefde voor het schaap, dat ze gedurende vijf schreeuwende minuten ten doop had gehouden. Ze was niet meer weg te slààn, en stond er op om ‘kleine Halma zèlf in haar nestje | |
| |
te leggen’, en nurse was zoo goed niet of ze moest met de tante en de verkeerde baby naar huis rijden, waar ik, niets kwaads vermoedend, naast de wieg zat om te worden afgelost.
Het chauffeurskind heeft een vreeselijke keel, die ik al in de lift hoorde aankomen, en toen ze de hall binnen stapten, begreep ik dat alles verloren was. Ik wikkelde baby Oats in een deken en vloog weg door de tusschendeur van het bad op het moment dat de anderen de kinderkamer binnen kwamen.
Mijn baby schreeuwde, maar de andere ook, en dat hief elkaar dus op. In de verte hoorde ik tante Hooghertinga praten over een gloeiende kruik, en haar ritselende beenen begonnen te loopen in de richting van de badkamer, die ik onmiddellijk verliet door er uit te springen op de gang met baby Oats in een rolletje onder mijn arm.
De bloemwinkel had intusschen de hall volgehangen met groene slierten en lelietjes van dalen. Een heer, die er bij hoorde, stond met een scheef hoofd naar het effect te kijken. ‘Mag ik U wel feliciteeren’, zei ie tegen mij.
Ik verdween snel door de deur van een kamer, waar ik baby Oats, die stil was geworden, neerlegde in een leege spiegelkast.
Toen kwamen de anderen thuis met de geestelijke uit Aberdeen. En Halma ging spoorslags naar de wieg, en ze zag niet eens dat haar kind valsch was omdat het onder een tulen gordijntje lag met geborduurde dingetjes in roze en wit. En nurse maakte waarschuwende gebaren achter de rug van | |
| |
de zittende tante, maar dat zag ze òòk niet, waarmee ik maar zeggen wil, dat de stem van het bloed soms z'n mond houdt.
En ondertusschen bleek het me dat ik in de logeerkamer stond, en uitgespreid op het bed grijnsde me iets ontzettends tegen: een paars-satijnen japon van tante Hooghertinga....
Ik haalde de slapende baby weer te voorschijn en duwde met mijn rug tegen de deur, waarvan de knop juist werd omgekeerd.
Het was tante Hooghertinga die er in wou, maar ik stotterde dat ik iets had met een jarretelle, dat alles afzakte, vanzèlf; en zij zei: ‘Ga gerust je gang, lieve kind. Haast je niet’, maar een tel later ging de tusschendeur van de badkamer open, en stak ze een veiligheidsspeld door de kier.
Ik schoof, baby Oats pal voor me uitdragend, de gang op.
Zij achter me aan. ‘Ik heb een speld’, zei ze.
In de hall stond iemand zich af te poeieren voor het doopmaal, maar het indirecte licht verdoezelde baby Oats tot een vormlooze massa.
Ik liep recht door.
Onverstoorbaar achter me aan kwam de tante met het stijve hoofd van een Fries. Ze dreef me de deur uit, de lift in, en ik begon te dalen.
Toen ik uitstapte riep ze van boven door de leuning wat of ik wou, en dat ze een speld had, en baby Oats begon geluidjes te maken waardoor ik er ineens genoeg van kreeg.
Ik stapte door de tochtdeur, en holde over de | |
| |
sneeuw naar ons huis, dat een paar blokken verder is.
Baby Oats trapte twee voeten uit de deken en schreeuwde als een misthoorn, en ik bracht haar bij de vrouw van de chauffeur, die haar in een langwerpige mand legde op een afgeschut gangetje met benzinelucht, waar ze drie dagen is gebleven tot nà het vertrek van de tante, die almaar liefderijk naast de wieg heeft gezeten van het verruilde kind, dat ze langzamerhand kon dròòmen, en dat we niet meer durfden verwisselen, omdat ze lang niet gek was.
Mijn vriendin heeft een zware tijd gehad door die geschiedenis. Maar met 't porselein en de rest is 't in orde gekomen.
Van mij heeft tante Hooghertinga gezegd, dat ik iets had in mijn hoofd, iets verkeerds....
Ik geloof natuurlijk niet in duistere machten, hoewel ik me er voor de zekerheid nooit mee bemoei omdat je altijd ziet, dat juist menschen, die er niet in gelòòven de ellendigste dingen meemaken.
Toch is er laatst in het huis van oom Christiaan weer wat gebeurd.
Het was Nieuwjaarsnacht, en 't begon met een houtwurm die een staartje had.
Hij zat in een stoel van een vroegere grootpapa, die ze in mijn kamer hadden gezet omdat ze geen raad met 'm wisten.
Je zag hem niet in het eerste begin, en later òòk niet, maar hij tikte de heele tijd, en ik wist niet wàt | |
| |
er tikte, en ik dacht aan astrale manifestaties, wat een nare gedachte is.
Ik logeerde op die nacht bij oom Christiaan, die een vermolmd landhuis bewoont naast een gestorven dennenbosch, waar we ieder jaar oud en nieuw moeten vieren voor ons verdriet omdat mijn Papa eigenwijs is en niet breken wil met een ingekankerde traditie van elk ouwejaar opnieuw met de heele familie samen te scholen om de haard van mijn oudste oom, die automatisch vergroft door een huwelijk ver beneden hem met een zekere tante Marianne, die indertijd een obscuur meisje was waar niemand nog ooit van had gehoord.
Mijn familie is natuurlijk heel goed, maar als je ze allemaal tegelijk ziet word je gek.
Het wemelde dit jaar op Olmstein (zoo heet die ongelukkige ruïne) van neven en tantes met nurses en meegebrachte kinderen. Er waren ooms met opgeheven glazen, en een stokoude nicht in een kar. Ontzettend!
Het huis barstte.
En tante Marianne heeft evenveel initiatief als een eend. Er ging niets van haar uit dan oliebollen en appelbeignets en punch, de heele avond door, tot de klok begon en de tuinman buiten zich uitsloofde met claxons en een stukgegooide lampetkan.
De eigenlijke nacht van die houtwurm begon om drie uur, na een saai souper met een afgezaagde kreeft.
Ik lag boos in bed. Buiten woei de wind door de klimop en er was een plank die geluiden maakte.
Toen tikte hij.
| |
| |
Ik zei tegen mezelf: ‘Wat daar tikt mag de hemel weten. In een huis als dit kun je alles verwachten. Er zijn menschen die booze geesten aantrekken, en hoewel booze geesten niet bestaan, is tante Marianne voor haar huwelijk Joost-mag-weten-wàt geweest. Misschien heeft ze wel de kaart gelegd, en als je eenmaal connecties hèbt met het hiernamaals zit je er voor goed aan vast. - Ik vertrouw dat tikken dus niet. - Ik kan niet op de gang gaan staan gillen omdat:
a) | Ik me niet durf te verroeren. |
b) | Ouwe nicht Bernardine in de balkonkamer dood zou gaan van de schok. |
c) | Tante Hedwig alles naar den Haag zou overbrengen. |
Ik zal dus aan andere dingen denken, aan mooie dingen, aan goeie dingen, aan wat we dit jaar moeten doen om de wereld gelukkig te maken.’
Toen ik zoover was sloeg de klimop tegen het bovenraam, àlle planken kraakten, een muis gleed uit op het tengel. Onder de spiegel aan de overkant zwaaide een rood nachtpitje met petroleum. De lakens waren klam en roken naar lievevrouwebedstroo en schimmel.
De houtwurm tikte in mijn oor.
Het was alles heel angstig, maar iemand als ik valt niet bij de eerste slag. Integendeel.
Ik ging met mijn gedachten naar een hooger peil. Mijn verstand werd zoo helder als stààl en ik zag alle gebreken in onze samenleving en wat er aan gedaan moest worden. Ik zag dat de menschen veel te | |
| |
slecht zijn door gebrek aan goedheid. Ik zag dat ik zelf òòk wel es m'n plicht verwaarloosd had. Ik zag dat geld betrekkelijk is, en oorlog verkeerd. Ik zag dat revoluties verboden moesten worden. En meer zitplaatsen in de tram. En dierenbescherming. En opbouwende films zonder liefde. En minder menschen aan de deur met stofzuigers. En meer collectes. En minder honger. En meer naastenliefde. En een muziektent in de Jordaan. - ‘Iedereen heeft recht op geluk!’, en ik besloot al mijn schoenen naar de vrouw van onze chauffeur te sturen die haar zooveelste baby tegemoet ziet.
En ondertusschen tikte de houtwurm als een gek.
Uren-dagen-maanden-jaren.... Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan.
De houtwurm tikte en tikte, en mijn opvattingen werden almaar breeder, tot er iets gebeurde in het rooie nachtpitje en de kamer donker werd met alleen dat stille geluid op de achtergrond.
Een koude tochtvlaag voer door de kamer. Ik werd opeens ijskoud. Het was of er iets dreigend op me af kwam.
Alles heeft z'n grenzen. Ik nam de dekens en gooide ze weg, sprong door de deur, en vloog gierend over de zwarte gang, die even later verlicht werd door tante Marianne, die onsamenhangend van schrik uit haar kamer vloog.
En toen kwamen ze allemaal. Tante Hedwig in 't flanel, en ouwe nicht Bernardine zonder gebit, en mijn witte Papa en Mama uit een zijtrap, en oom Christiaan in een deken, en een paar gestreepte ne- | |
| |
ven, en nurse met krulpennen, en een oudoom met bijna niets. En ze staken kaarsen aan en zeien dat ik gedroomd had van de kreeft. En Mama haalde m'n kimono met 't oog op de aanwezige mannen, en ik rehabiliteerde me door zoo maar in 't wilde weg iets te zeggen van een gestalte die ik over de kiezels had zien sluipen langs de lantaren van de stal.
Toen ie dat hoorde nam oom Christiaan een geweer, en alle mannen trokken sokken aan met schoenen en kwamen door de oprijlaan van de regen in de stal, waar ze tot mijn ontzetting inderdaad iets vonden, een bedelaar, die zei dat ie daar al maanden lang gelegen had ('s nachts).
Wij keken door het raam van ouwe nicht Bernardine en zagen de terugtocht in 't licht van de openstaande hall.
De bedelaar liep in een gesticuleerende kring en droeg een trompet. Onze mannen hadden zaklantaarns en wandelstokken.
‘Wat een groot geluk’, zei Mama, ‘Lieveling, wil je broom?’
‘Ik begrijp 't niet goed’, zei ik rillend, want 't is erg gek als iets gefantaseerds ineens ècht wordt, maar toen hield ik verder mijn mond, omdat ik voelde dat het lot me gunstig was geweest en ik de plicht had daarvan te profiteeren.
De bedelaar zat op een plas van zijn eigen modder in de hall. Hij droeg een stucadoorsbroek met een gescheurde regenjas, en hij had een ongeschoren baard, en wal-oogen, en een verwilderd vet hoofd met haar.
| |
| |
‘Ik slaap daar 's nachts’, zei ie. ‘Overdag maak ik muziek.’
‘Dat is een strafbaar feit’, zei Papa snuitend.
‘Op die manier,’ zei ouwe nicht Bernardine zonder gebit, ‘op die manier zou er geen stal meer veilig zijn. Slaapt meneer zèlf in een stal? Slaap ik in een stal? - Foei!’
Tante Marianne, die heelemaal van rood ratiné was, mengde zich in het gesprek met zenuwdruppels voor de dames.
‘Kan ik weg?’ vroeg de bedelaar brutaal, maar Papa zei: ‘Dat gaat zóó maar niet. Eerst politie! Dan zullen we verder zien.’
De hall van Olmstein bestaat uit eiken planken. De petroleumvlammen langs de kant wapperden in de tocht.
‘Breng me naar bed’, zei ouwe nicht Bernardine. ‘Ik vat kou.’
Ze werd eerbiedig omhoog geleid met een warme kruik, waarvan de bedelaar gebruik maakte om weg te schieten door de glazen achterdeur naar de moestuin. Mijn Papa greep een punt van z'n jas maar 't mocht niet baten. De man rende langs het pad, passeerde de boerekool, en verdween in de duisternis.
De honden, die we later op 'm loslieten, waren beesten van niets, maar z'n trompet hebben we met daglicht gevonden in een plas.
De rest van de nacht heb ik doorgebracht in een aangrenzende kamer naast nicht Bernardine, omdat 't onverantwoordelijk is als een oude dame lang alleen blijft.
| |
| |
Wat de houtwurm betreft, die is 's morgens aan het ontbijt ontmaskerd toen ik terloops zei dat er iets was geweest dat me hinderde.
‘Ouwe meubelen’, zei tante Marianne.
‘Ja,’ zei ik, ‘natuurlijk....’
‘Is er nog nieuws van dat individu?’ vroeg nicht Bernardine. En Papa zei dat de veldwachter juist bezig was de stal te doorzoeken voor een spoor, en toen kwam ie de hall binnen, en we gingen er allemaal heen, en hij legde de buit neer, die bestond uit een halve kam, een boterham met kaas, en een vies stukje zeep, wat allemaal in een ouwe krant had gezeten, die Papa voorzichtig verder openvouwde voor nadere aanwijzingen.
We hingen allemaal over zijn schouder.
‘Een schunnig blad’, zei Mama, met 't oog op 't plaatje van een erotische vrouw in een zwempak.
Papa sloeg weer om. ‘Vies!’, riep ouwe nicht Bernardine.
Toen opeens moest ik een stoel grijpen.
Mama hing onhygiënisch dicht op het papier, en werd langzaam blauw, maar Tante Hedwig, die de beste oogen heeft van iedereen, had alles al gezien.
‘Dat is Thérèse’, riep ze schril, en ze wees naar de krant, waar naast twee vetvlekken de illustratie stond, die de platina manucure me indertijd al had laten zien onder het roestblond- procédé: Ik met een opgeheven glas tusschen de uitgekleede kannibalen van het feest.
Ik heb ‘Fotomontage!’ gezegd, maar ze wisten wel beter.
| |
| |
Het huis van oom Christiaan heeft altijd iets vijandigs voor mij gehad, wat dikwijls het gevolg is van één enkel verkeerd element, dat de harmonie verstoort en het booze aantrekt.
‘Soms leenen sommige menschen zich tot werktuigen van 't kwaad....’ zegt Waldo Trine.
Ik vertrouw tante Marianne niet....
Wat de bedelaar betreft, die is nooit meer terug gekomen. We hadden alleen zijn trompet. Die heeft Papa als trofee boven de ingang gehangen, aan de binnenkant.
|
|