Een eindje om
(1951)–HenriĆ«tte van Eyk– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 49]
| |
Annabelle heeft gisteren iets naars beleefd in de bedstee van Czaar Peter de Grote. Omdat Annabelle's man een gerestaureerd restaurant moest inrichten op de Veluwe, waar hij heen ging in de auto van een relatie, die de planken leverde voor de schotjes in de bar, kon Annabelle zijn bromfiets krijgen, en ze zei: ‘Het is mooi weer. Als jij nu de fiets van Marietje leent, gaan wij samen met de boot naar Zaandam.’ | |
[pagina 50]
| |
Het klinkt misschien een beetje vreemd een fiets te moeten lenen om uit te gaan op een boot, maar Annabelle wilde (waaróm weet ik niet) groene huisjes en molens in de Zaanstreek zien. ‘We varen naar Zaandam,’ zei ze. ‘We nemen de fietsen mee. Lópen hebben we nu al genoeg gedaan.’ We ontmoetten elkaar op het steigertje van de Alkmaar-Packet (die er toen nog wás), en voeren even later langs meeuwen, geverfde en ongeverfde zeeschepen, kranen, olietanks, zeilbootjes en zwemmende jongetjes over het blauwe water van IJ en Noordzeekanaal in de richting van de Voorzaan. Annabelle was in een bijzonder vrolijke stemming. Ze wuifde naar een oude heer die op een paaltje zat te vissen, ze zong mee met een stel vrolijke schoolreis-kindertjes, ze ging op verkenning uit in de machinekamer, waar ze haar dadelijk weer uitzetten, en we stonden nog maar net op de Zaandamse ‘Dam’ of ze had al vriendschap gesloten met de man van een gerookte-aal-karretje en een agent, die haar aanvankelijk had willen bekeuren wegens belemmering van het verkeer. | |
[pagina 51]
| |
We keken naar de smalle sluizen met de oude gebeeldhouwde wapens en naar de twee, een beetje scheefgezakte sluiswachtershuisjes. Annabelle knikte goedkeurend. ‘Die zijn er tenminstenog. Nu gaan we molens en geveltjes zoeken.' We bestegen onze fietsen, en reden langs de gerookte alen en de agent een drukke straat in. ‘Annabelle,’ zei ik, ‘doe een beetje kalm aan. Denk er aan dat ik géén motortje heb op mijn fiets.’ Ze keek even lachend om. ‘Als je flink áán trapt, maakt dat geen verschil.’ | |
[pagina 52]
| |
Het was of de bromfiets lachte. ‘O ja? Maakt dat geen verschil?’ Hooghartig puffend verdween hij meteen met zijn berijdster in de volte. ‘Wacht even op me!’ schreeuwde ik. ‘Langzamer!’, en Annabelle riep ‘ja’ maar reed - volgens mij - met dezelfde snelheid door. Gebogen over het stuur van Marietje's oude fiets, jakkerde ik, vuurrood van zon en agitatie, langs de Zaanse wegen. Het pufpuf klonk zachter en zachter, maar ik gunde me geen tijd meer om te roepen. Verbeten joeg ik voort. Een motortje was goed, maar een motortje was niet álles. Dat zou ik wel eens eventjes laten zien! ‘Kalm aan, dame!’ riep de chauffeur van een autobus, die ik trachtte te passeren. ‘Pas op! Mijn kippen!’ gilde een verontwaardigde vrouwenstem. Een hond beet naar mijn voeten. Mijn haren flapperden in de wind, er zat stof in mijn ogen en de lucht gierde in mijn oren... Bij een afschuwelijke fabriek slipte ik over een andijvieblad. Een beetje verwezen krabbelde ik overeind, sloeg de stof van mijn kleren, en ging naast het torenhoge | |
[pagina 53]
| |
betonnen gebouw op een vuilnisbelt zitten. Ik kamde mijn haar en bette mijn voorhoofd met een lavendelzakdoek. Als Annabelle straks terug kwam (áls ze terugkwam) zou ik haar op een vreselijke manier de waarheid zeggen. | |
[pagina 54]
| |
‘Pufpuf...’ Vóór ik het wist stond ze naast me. ‘Job op de mesthoop?’ Ze knikte vriendelijk. ‘Ik ben maar even vooruit gereden. Ik heb een molen zonder wieken gezien, en een paar groene huisjes. Erg aardig. En er zijn ook nog wel meer molens. Maar ik geloof eigenlijk, dat het voor jou tóch niet de moeite waard is om dat hele eind... Je ziet er zo warm uit. Ik zou zeggen, ga mee terug. We nemen een ijsje op dat plein met het standbeeld, en dan gaan we daarna naar het huisje waar die Czaar een blauwe Maandag heeft gewoond. Of is je dat te ver?’ ‘Ach,’ antwoordde ik bitter, ‘trek jij je maar niets aan van mij...’ ‘Pufpuf...,’ mompelde de bromfiets. Annabelle riep nog: ‘Ik ga dan maar vast,’ waarna ze verdween om de hoek van een vrachtwagen. Ik vond haar na verloop van tijd terug op een caféterrasje bij het standbeeld, waar ze stralend op me zat te wachten. ‘Ik zou geen ijs nemen, als ik jou was,’ zei ze, me even bezorgd aankijkend. ‘Je ziet zo rood... Je | |
[pagina 55]
| |
hebt toch geen verhoging? Het is wel warm, maar niet zó...’ Ik heb alleen maar mijn schouders opgehaald en gezegd, dat ik niet van plan was nog langer als wegrenner achter haar aan te racen, waarna we besloten de fietsen even in de stalling te zetten, en naar het Czaar Peterhuisje, dat overigens vlakbij aan een pad naast een sloot lag, te wándelen. Dat houten huisje staat scheef en bruin en oud in een ánder huisje, eentje van steen, waar je ansichten kunt kopen, die tot naarwordens toe de beeltenis vertonen van de timmerende Rus mét en zónder hamers, passers, scheepsboegen etc. Ten tijde van ons bezoek stonden in het huisje een goeie twintig ‘Buitenlandse Bezoekers uit alle delen van de wereld,’ zoals de rondleider het uitdrukte. Ze stonden er en keken, net als wij, naar haardtegeltjes en portretten en vergeelde documenten, naar een verdroogde bos bloemen, een schuinhangend venstertje en een donkere diepe bedstee, waar (volgens de rondleider) ‘hij’ 's nachts in sliep... | |
[pagina 56]
| |
Annabelle gichelde. Ze was blijkbaar haar brooddronken bui nog niet helemaal te boven. Ze duwde een aantal ontroerd voor zich uit starende, in tweed geklede Amerikaanse meisjes opzij, manoeuvreerde langs een sinister sissend echtpaar, en bereikte zo de bedstee, waar ‘hij’ enz. Ik ben er van overtuigd, dat ze aanvankelijk helemaal niet van plan was in die diepe donkere holte af te dalen, maar toen ze zich over de rand boog en haar alpinopetje afviel, stapte ze dat koelbloedig na. De rondleider riep in drie talen, dat dat niet mocht. De tweed-meisjes schudden het hoofd over zóveel gebrek aan piëteit bij De Nederlandse Vrouw. En het hoofd van Annabelle, dat boven de bedsteerand uitkeek, lachte... Het lachte echter niet lang; er kraakte iets, waarna het met een gilletje in de diepte verdween. Nu geloof ik niet, dat iemand die door een bedstee zakt, véél kwaad overkomen kan. De Buitenlandse Bezoekers bleven dan ook volkomen rustig. De rondleider echter brabbelde over schadevergoeding, en Annabelle schreeuwde om een hamer om- | |
[pagina 57]
| |
dat ze met haar benen klem zat tussen de planken... Maar het schijnt, dat je niet met een hamer in het Czaar Peterhuisje mag hakken, en omdat Annabelledaar toch ook weer niet kon blijven zitten, begon een aantal Buitenlandse Bezoekers aan haar te sjorren, waardoor ze los raakte. Maar haar schoenen moest ze achterlaten, wat niet zó prettig voor haar was... Later hebben we in een winkeltje een paar goed- | |
[pagina 58]
| |
kope roodlakense pantoffels gekocht... We zijn met de Alkmaar-Packet naar huis gevaren, en hebben de fietsen in de stalling lateji staan, waardoor we bij aankomst in Amsterdam meteen weer terug moesten om ze te halen... |
|