Een eindje om
(1951)–HenriĆ«tte van Eyk– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
[pagina 11]
| |
Je kunt lopen voor je plezier, voor je werk, voor je gezondheid... Wij, Annabelle en ik, lopen voor onze lijn. Niet dat er iets is met onze lijn, maar voorkomen is beter dan genezen. Als-ie eenmaal weg is, zie dan maar weer dat je 'm terug krijgt! Annabelle's man ontwerpt stoelen en tafels, die niemand kopen wil, terwijl de mijne - die in Centraal Afrika op Brontosaurussen jaagt - als-ie thuis | |
[pagina 12-13]
| |
komt krokodillen en olifantstanden meebrengt; maar géén géld. We moeten dus zuinig zijn op alles wat we hebben: op onze nylons, onze theekoppen, onze jurken en natuurlijk ook op onze lijn... Voor óns geen Turkse baden en massage! Wij lópen! | |
[pagina 14]
| |
Het is eigenaardig waar je zo - al lopende - voor komt te staan. Zo kwamen we gisteren, gedurende een loeiende orkaan, midden in de Kalfjeslaan, te staan voor een grote, grijze, flambardachtige hoed met een rood veertje opzij. We waren eigenlijk een beetje verdrietig over de Kalfjeslaan. Vroeger was ze een kleine allee. Tussen de bomen door, links en rechts, zag je weiden en sloten. De weiden en sloten zijn er nog, maar van de bomen is niets meer over dan hier en daar een armzalig stukje stronk. Tussen de stronken staan draaddunne jonge boompjes. Misschien zal eens de Kalfjeslaan wéér een kleine allee zijn, maar Annabelle en ik zullen er dan niet meer lopen... We tornden met gebogen hoofd recht tegen de wind in. We zagen niet de wolken, die zeker mooi moesten zijn op een storm-en-regen-dag als deze, we zagen niet, recht voor ons, aan het eind van de ‘laan’, de huisjes bij de Amstel, we zagen alleen het voetpaadje met hier en daar wat uitgegroeid gras en onkruid. | |
[pagina 15]
| |
Annabelle zei: ‘Het lijkt erg veel op wortelloof.’ De flora van de Kalfjeslaan interesseerde me niet erg op dat moment. ‘Iets wortelachtigs...’, mompelde ik. ‘M'n ogen zitten vol zand.’ Toen ineens, met grote vaart, dwars door gras en wortelloof, woei de hoed op ons af. Annabelle bukte zich snel en ving 'm op, waarna we alle twee rond keken om te zien waar de eigenaar bleef. Op de lange, rechte, open weg was noch vóór, noch áchter ons iémand te zien... Een grote, grijze, flambardachtige hoed met een rood veertje opzij... We staarden elkaar één seconde verschrikt aan. Toen glimlachten we schaapachtig verlegen. ‘Weet je nog, dat gekke verhaal... Hoe oud waren we toen? Tien? Of elf? Oók toevallig. Ik lach me náár...’ Maar we láchten ons niet naar, we liepen, sneller dan eerst, langs het wortelloof in de richting van het oude Kalfje. We keken achterom, we tuurden links en rechts over de weilanden terwijl we liepen. Het was noodweer en het leek nog zo'n eind tot de Amstel... | |
[pagina 16]
| |
De Amstel. Weet je nog, vroeger, toen we kinderen waren... Toen groeiden daar nog iepen, boven, naast het laaggelegen voetpad. Ik herinner me een dag in de Pinkstervacantie... We gingen uit met een pakje boterhammen, een netje om stekeltjes te vangen en een jampotje water om de stekeltjes in mee te nemen. De boterhammen aten we metéén op, de jampotjes kieperden wij in de Amstel (om de plons te horen) en de stekelvangnetjes zeulden we de hele dag met ons mee. Bij het hoge hek van Amstelrust bleven we staan om te kijken naar de geheimzinnige verwilderde tuin. Voor het oude, vierkante huis zelf waren we, geloof ik, een beetje bang. Uit geen van de vier zware schoorstenen kwam rook. Het huis was leeg en stil en toch leek het of achter de gebarsten ruiten iemand stond, die - dwars door je heen - staarde naar het water. Met een grashalm tussen onze tanden sjokten we verder, langs het Kalfje (waar toen nog in de gelagkamer het oude schilderij hing met het aangeklede kalf), Amsterdam uit en Nieuwer- Amstel ín. Weet je nog die oude boerderij? En | |
[pagina 17]
| |
dan kwam het mooie ijzeren hek van Wester-Amstel. In de hoge bomen woonden massa's blauwe reigers. We stonden stil toen we er één langs de waterkant zagen lopen. Voor ons was het een vréémde vogel. De zon werd warmer, het sprookje | |
[pagina 18]
| |
begon: een flamingo wandelde langs de boorden van de Ganges... Het sprookje ging door. Het sprookje werd een griezelverhaal... Bij de vierkante theekoepel stond, geleund op een hark, een oude, grijze vrouw. Ik vraag me nu nóg af waaróm ze ons dat onzinnige verhaal van de spookhoed vertelde. Wilde ze ons bang maken, vreesde ze dat we katjes zouden gaan plukken en de vogels verjagen? Heeft ze Neeltje, de dochter van de rijke Amsterdamse koopman, die hier, eeuwen geleden, naast Wester-Amstel zijn buitenplaats bouwde, uit haar duim gezogen? ‘Neeltje knipte met een grote rozenschaar de bloemen af, die ze mee wilde nemen naar de stad...’ Maar er gebeurden vreemde dingen daar bij die vierkante theekoepel. Een man kwam stilletjes achter Neeltje staan, sloeg een arm om haar heen en wilde haar kussen... Maar Neeltje keerde zich met een gierende gil om en slingerde haar rozenschaar naar de man, die - ‘dodelijk in het hart getroffen’ - neerstortte, van het walletje rolde en in de sloot verdween. Alleen zijn hoed, een grote, | |
[pagina 19]
| |
grijze, flambardachtige hoed met een rood veertje opzij, bleef hangen tussen de takken van een knotwilg... ‘En die hoed spookt hier nu rond. Altijd als er kinderen komen om katjes te plukken, spookt die hoed...’ Annabelle en ik zijn met onze stekelvangnetjes op een rammelende melkbussenkar, helemaal onthutst, teruggereden naar de stad. ‘Weet je nog wel, Annabelle?’ Ik struikelde over een stronk. ‘Met zulk weer ga ik nièt meer uit’, zei ik nijdig. ‘Waarom sjouw je die hoed eigenlijk mee, Annabelle?’ Annabelle trok even geïrriteerd haar schouders op. ‘Nou ja... Het is goed vilt. Als jíj hem niet hebben wilt, kan-ie misschien vermaakt worden voor Piet...’
Piet heeft de spookhoed nooit gekregen. Toen we amechtig en verwaaid de gelagkamer van het Kalfje binnen kwamen, sprong een Amerikaanse dame met een hoofd vol woeste rode piekharen, | |
[pagina 20]
| |
op ons af. Onder kreten als ‘Thank you só much!!!’ ‘Where did you find it?’, ‘Ever so kind of you!’, ‘Have a cigarette!’, rukte ze de hoed uit Annabelle's handen, zette hem op wandelde naar buiten, stapte in een enorme slee en reed geruisloos weg in de richting van Ouderkerk. |
|